Ode aan Sprookjes

ODE aan sprookjes: 2021, februari. Aanvang.

Sprookjes, geloof ik erin? Ja!

Ik heb vanuit binnen het geloof dat er een oprechte bron is van waaruit sprookjes zijn ontstaan. Ik hou ervan.

 

Inbeeldingsvermogen, gedachtebeelden, en als taal, waar taalgeest mee verbonden is, laat ik het het wezen van inbeelden noemen.

Voor mij zonder twijfel heeft is ziel daar deelnemer in.

Het in beeld krijgen van, en het wonderbaarlijke om het in woorden om te zetten en eventueel een afbeelding en de drukkunst erbij te gebruiken en nog later, het ontstaan van film, TV e.d.

En er zijn uitingen over dat het fantasie is, maar overzie dan eens het huidige van het digitale gamen en andere digitale en/of op virtuele basis gemaakte, gebruikte, vertoonde.
Virtueel, wat in het echt niet bestaat, maar in fantasie.

In mijn beleving kan dat omgedraaid worden. Waar het vandaan komt, het komt er vandaan en wij vangen het op en doen er wat mee.

Het is als mogelijkheid aanwezig en beschikbaar en niet ieder mens op Aarde kan de bedoelingen en waarden niet zo 1,2 3 inzien zonder dat het fysiek aanwezig is. Niet ieder mens ziet dit in als spirituele impulsen, dat is heel goed mogelijk, maar onze Schepper kan alles, dus dat ook.

Kennelijk stappen heel veel mensen er nog steeds, graag in om het te beleven, alsook met modernisatie.

 

Mijn favoriete sprookje? Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen.

Ik bedoel, ik heb nog lang niet alle sprookjes van over de hele wereld ontmoet en gelezen of naar gekeken en zo. Nog altijd na al die jaren favoriet.

 

 

Bij deze in eerste instantie wat afbeeldingen. Later, het is planning, ga ik daar meer mee doen, aan deze Ode aan Sprookjes.

 

Het volgende, wat ik er al aan toe wil voegen heeft betrekking op een recent channelartikel met Samuel, Spreekgesteente, in deel 4 gaat het over sprookjes en fabels en zo.

Hieronder volgen de genoemde in het betreffende deel 4.

 

De Haan en de Parel – Jean de la Fontaine

Eens, op zijn mestvaalt, vond de haan

Een parel en hij is daarmede

Naar d’eersten besten juwelier gegaan.

“Ze is zeker kostbaar,” ving hij aan.

“Maar ieder zaadje, gierst of graan,

Daar ben ik veel meer mee tevreden.”

 

De Twee Hanen – Jean de la Fontaine

Twee hanen leefde kalm; een hoentje kwam erbij

En plots was d’oorlog uitgebroken.

Gij, Liefde, hebt den fakkel ook ontstoken.

Voor Troje’s brand; van u kwam deze razernij.

Die zelfs met godenbloed den Xanthus kleurde.

Lang duurde der twee hanen felle strijd.

Door gansch de buurt werd het rumoer verspreid.

En al wat kammen droeg, kwam kijken hoe ’t gebeurde.

Ook menig Helena met fraai gevedert

Werd ’s overwinnaars loon; de andere haan verdween.

Hij hield zich schuil, verslagen en vernederd,

Treurde om zijn glorie en zijn lief, met droef geween.

’t Lief, dat de medeminnaar voor zijn oogen

Trotsch op zijn overwinning, nu bezat.

Het daaglijksch schouwspel kwam zijn haat en kracht verhoogen,

Die hij voorheen te weinig had.

Hij scherpte nu zijn bek, sloeg met de vleuglen,

Zich oefnend tegen ’t windgeblaas.

In woede en jaloezie, niet te beteuglen.

Het was niet noodig. D’andere vechtersbaas

Vloog op het dak en kraaide er zijn victorie.

Een gier, die loerde, hoorde ’t nauw,

Of uit was ’t met zijn liefde en zijn glorie.

’t Bleef alles in de scherpe gierenklauw.

Toen kwam, natuurlijk wisselspel,

Weer d’ander om het hoentje draaien;

Men kan begrijpen wat een kakelen en kraaien,

Want nu beviel hij haar en d’andere wijfjes wel.

 

Vaak heeft Fortuin dus wraak genomen,

Elk onbeschaamd verwinnaar komt ten val;

Voorzichtig dus; want na gewonnen spel vooral,

Is ’t zaak, de fierheid in te toomen.

 

De HAAN en de VOS

Hoog op een boomtak zat een oude haan,

Een slimme, handige, op wacht.

“Hoor broeder”, sprak de vos, -de stem héél zacht, –

Het is met alle tweedracht nu gedaan;

’t Is ditmaal algemeene vrede.

Ik breng de boodschap rond; kom gauw beneden,

Houd me niet op, maak alsjeblieft voort,

Ik wou je omhelzen en feliciteeren.

Ik moet het nog op twintig plaatsen annonceeren;

Jij en de jouwen kunt nu ongestoord

Je zaakjes doen en onbezorgd verkeeren.

Als broeders doen we al wat je kunt verlangen.

Ontsteek vanavond zonder schroom

Je vreugdevuur, en klim intusschen uit dien boom,

Den broederrijken liefdeskus te ontvangen.”

– “Mijn vriend”, zoo sprak de haan, “nooit kon men mij

Een aangenamer, beter nieuws verkonden,

Dan van dien vrede, en dubbele vreugd daarbij.

Dat ze juist u als bode zonden.

Daar komen hazewinden, ’t zijn er twee,

Vast ook nog boden van den vreê;

Ze zullen zoo hier zijn; ik daal vlug af intusschen,

We kunnen allen saâm elkaar dan kussen.

“Vaarwel dan,” sprak de vos: “‘k heb nog een drukken dag;

En andermaal hoop ik je weer te ontmoeten,

Tot viering van het feest.” – De snuiter zag,

Dat ’t beter was te gaan. Hij maakt zich uit de voeten

Vol nijd, dat hij moest afzien van de vangst.

En de oude haan, die hem ziet heenvliegen

Begon te lachen om zijn angst.

’t Is dubble vreugd, een gauwdief te bedriegen.

https://www.dbnl.org/arch/font004fabe01_01/pag/font004fabe01_01.pdf

 

Haantje Kukeleku, zie onderstaande link.

https://www.dbnl.org/tekst/sus_001haan01_01/sus_001haan01_01.pdf

 

 

Uit: GRIMM-sprookjes voor kind en gezin.

De vos en de ganzen

Op een keer kwam de vos op een weiland waar een troep mooie vette ganzen zat;
de vos lachte en zei: “Ik kom als geroepen; jullie zitten heel netjes naast elkaar dat ik de een na de ander kan opeten.”

De ganzen snaterden van schrik, sprongen op en begonnen te jammeren en erbarmelijk om hun leven te smeken. De vos wilde hier niets van horen en sprak: “Er is geen genade, jullie moet doodgaan.” Op het laatst vatte er een gans moed en zei: “Als wij arme ganzen ons jonge leven dan toch verliezen, bewijs ons dan één enkele gunst en sta ons nog één gebed toe, opdat wij niet in zonde doodgaan; daarna zullen wij op een rij gaan staan, zodat je de vetste uit kunt kiezen.” – “Ja”, zei de vos, “dat is billijk en een vrome wens; gaan jullie maar bidden, ik zal zolang wachten.” En aldus begon de eerste gans met een heel lang gebed, aldoor maar ‘gak, gak, gak, gak, gak!” en omdat de eerste gans er niet mee ophield wachtte de tweede niet tot het de beurt was doch begon ook maar vast: ‘gak, gak, gak, gak, gak!” De derde en vierde gans volgden dit voorbeeld en weldra werd het koor gakken.

(En als zij klaar zijn met bidden zal het sprookje verder worden verteld, maar ze bidden nog steeds.)

 

De vos en de kat

Het gebeurde op een keer dat de kat in een bos mijnheer de vos tegenkwam en daar zij dacht: hij is verstandig en heeft ervaring en staat hoog in aanzien in de wereld, sprak zij hem vriendelijke toe: “Goedendag beste mijnheer vos, hoe gaat het, hoe is het leven, hoe slaat u zich door deze dure tijden heen?”

De vos, opgeblazen van hoogmoed, bekeek de kat van top tot teen en wist niet of hij antwoord zou geven. Tenslotte sprak hij: “O, jij armzalige snorrepoetser, bonte nar, muizenjager, hoe haal je het in je hoofd?
Jij waagt mij te vragen, hoe het gaat? Wat heb jij eigenlijk geleerd? Hoeveel kunsten kan je maken?”

“Ik kan er maar één,” antwoordde de kat bescheiden. Wat is dat dan voor een kunst?” vroeg de vos.
“Als honden mij achterna zitten, kan ik in een boom springen en mezelf redden.” “Is dat alles?” zei de vos, “ik beheers meer dan honderd kunsten en heb buiten dat nog een zak vol listen. Ik heb geen meelij met je, ga mee dan zal ik je leren hoe honden te ontwijken.”

Ondertussen kwam er een jager aan met vier honden. De kat sprong behendig in een boom en ging hoog in de top zitten en bladeren verborgen de kat geheel. “Doe de zak open, mijnheer de vos,” riep de kat hem toe, maar de honden hadden mijnheer de vos al te pakken en lieten niet meer los.

“Wel, mijnheer de vos,” riep de kat, “daar zit u nu met de honderd kunsten. Had u maar naar boven moeten klimmen net als ik, dan was het nu niet met u gedaan.”

 

De vos en het paard

Een boer had een trouw paard, maar het paard was oud geworden en kon het werk niet meer doen, toen wilde de baas het paard geen eten meer geven en hij zei: “Gebruiken kan ik je weliswaar niet meer, maar intussen meen ik het toch goed met je: als je nog zo sterk bent dat je mij een leeuw kunt brengen dan zal ik je houden, maar maak nu dat je wegkomt uit mijn stal,” en met deze woorden joeg de boer, baas, het paard het wijde veld in.

Het paard was bedroefd en ging naar het bos toe om daar wat beschutting te zoeken tegen het weer.
Daar ontmoette hij de vos en die zei: “Wat laat jij je hoofd hangen en wat loop je eenzaam rond!” – “Ach,” antwoordde het paard, “gierigheid en trouw kunnen niet onder één dak wonen. Mijn baas is vergeten, hoe ik hem al die jaren heb gediend en omdat ik de ploeg niet goed meer kan trekken, wil hij mij geen eten meer geven en heeft mij weggejaagd”.

“Zonder een woord van troost?” vroeg de vos. “De troost was een schrale troost, hij zei als ik nog zo sterk was dat ik hem een leeuw kon brengen, zou hij mij bij zich houden, maar hij weet wel dat ik daartoe niet in staat ben.”

De vos zei: “Ik zal je helpen. Ga maar liggen, gestrekt en verroer je niet, alsof je dood bent.” Het paard deed wat de vos verlangde, deze ging echter naar de leeuw, die zijn hol niet ver daar vandaan had en zei: “Daarbuiten ligt een dood paard, kom mee, daar heb je een lekkere hap aan.” De leeuw ging mee en toen zij bij het paard stonden, zei de vos: “Hier kun je eigenlijk niet op je gemak eten, weet je wat? Ik zal het paard met zijn staart aan jou vastbinden, dan kun je het naar jouw hol slepen en daar rustig ervan eten.”
Die raad beviel de leeuw wel, hij ging klaar staan zodat de vos het paard kon vastmaken en hij stond heel stil.
Maar de vos bond met de staart van het paard de poten van de leeuw aan elkaar en knoopte dit stevig vast, zodat het met geen mogelijkheid losgemaakt kon worden. Toen hij nu klaar was met dit werk, klopte hij het paard op de schouder en zei: “Trekken schimmel, trekken!” Toen sprong het paard overeind en trok de leeuw met zich mee. De leeuw begon te brullen, zodat vogels vanuit het hele bos verschrikt opvlogen, maar het paard liet de leeuw brullen, hij trok en sleepte de leeuw over het veld tot voor de deur van zijn baas. Toen de baas dat zag kwam hij tot betere gedachten en zei tegen het paard: “Jij zult bij mij blijven en het goed hebben,” en hij gaf het paard volop te eten totdat het stierf.

 

Inzake de overname van teksten e.d. is er geen aanspraak op auteursrechten, afbeeldingen e.d. bedoeld.
Voor meer informatie zie ‘overige’ op website.
Uitzondering in dit geval, de door mij geschreven tekst voor Ode aan Sprookjes.
Anja Tjelpa geschreven vanaf februari 2021.

Geef een reactie