Beeld en Woord – Woord en Beeld – Hogere Helpers

BEELD EN WOORD – WOORD EN BEELD (I)

Studie, spiritualiteit, voor het blog van de website tjelpanja-art-spiritual heb ik hier twee afdelingen van gemaakt.

Ik heb de keuze gemaakt om mooie aquarel schilderingen van Liane Collot d’Herbois met permissie te plaatsen.

Licht, Duisternis …kleuren.

Dat komt door studie en spiritualiteit en het Leven Zelf.

De rivier van Leven stroomt, onophoudelijk.

Natuurlijk is er verbinding tussen twee, zoals met alles.

Door het lezen, studeren, inspanning, leerijver en ervaringsleer zijn onderstaande woorden ontmoet over het Zonnekind, maar het vulde zo mooi aan bij de ontmoetingen en ervaringen via kunst, via schilderen, zoals ontmoet via de kunstzinnige opleidingen.

De rivier die mede stroomt voor allerlei kunst, de kriskras natuur, de geweven natuur als essentie, het alles omringende ervan en de Basis.

 

Daar kwam iets tot stand, ik kan hier iets mee doen, ik kan ermee handelen. Wat ons omringt op Aarde, daar zijn dimensies bij betrokken en de geschiedenis van het samenleven op planeet Gaia. Daar zijn alweer meer recente decennia bij betrokken met ander bewustzijn en vooral dat van meest recente ondervindingen, dat doet en heeft impulsen voor handelingen. Geëngageerd handelen.

Daar is iets in het Leven op Aarde aangaande, dat, naar ondervinding, de meerderheid van de bevolking van alle rijken aanwezig, verandering nodig heeft en mede planeet Aarde zelf.

Vermindering voor … waar velen van ons, tezamen op mooie Aarde, zich minder aangenaam bij voelen. Om iets te laten ontkiemen.

Gezien vanuit ons microkosmische aanwezig Zijn als mens van de mensheid op Gaia, is daar die alles omvattende relatie met het macrokosmische, het Universele, Al wat Leven, zoals gecreëerd, als Leven Zelf is.
Daar is volgens onze ondervindingen eigenlijk net zoveel aangaande als op Aarde.
Maar op Aarde is er andere dimensionaliteit en illusie. Dit schrijvende, verrees de gedachte dat er medemensen zijn, die daar grote vraagtekens bij plaatsen, of er anders ‘wakker’ voor zijn.

Bij deze eenvoudige woorden, maar ze komen uit de Bron:

“Er is meer tussen Hemel en Aarde”.

En daar hebben we mee te maken, mee te leven. Van twee kanten.

 

Laten we van Mens Zijn uitgaan, totaal interactie, zo ver als begrijpelijk, te bevatten en accepteren.

Waar worden de waarnemingen op gebaseerd?

Wat wordt er gepresteerd, gepresenteerd en gehanteerd als een soort van dit is de totaliteit van wereldbeeld? Individueel, collectief?

Zoveel standpunten en mogelijkheden. En wat is daar bewezen of te bewijzen of hoeft geheel niet aangetoond te worden of totaal ‘nog’ niet omdat het te doen heeft met het Scheppingsplan?

Waarheid… nog veel vraagtekens???

Er is gelezen over ervaringen ordenen, wat is daar de essentie van het waarnemen van of bij? De altijd stromende rivier …

 

Er is gelezen dat er vrijheid is in scheppen.

Dat heeft e.e.a. in het aanzien, aanhoren aanvoelen, proeven, ruiken en aan-ervaren gecreëerd.

 

Zoals aangegeven, kwam het Zonnekind op het Pad, als van de Rivier die altijd stroomt.

Om aan te moedigen, te inspireren en te handelen voor het allerbeste zoals tezamen Zijn op Aarde, op Gaia!

Met al de Liefde waarvan en waardoor het Al is gemaakt.

Het kan gedaan worden!

 

Van Het ZONNEKIND, Dat In Het Duister De ROZENGLOED Ging Ontsteken.

Overal lastte loodzware duisternis.

Heel teer ontglom een blauwige schijn.

Het was de Moeder met sluiers dicht omhuld.

Even een lichte golving, het gewaad werd zachtkens terzijde geschoven en het warmrode kleed onthuld.

Met innige blik omving zij het kindje in haar schoot.

Daar stak het een beentje omhoog, omsprankeld van het lustigste goudgeflonker.

Toen spartelde het even en greep naar de vonkjes.

Twee bolle knuistjes duwden de slaap uit de oogjes en eensklaps zat het rechtop, ernstig in de duisternis turend.

Ook de Moeder keek nu naar voren.

“Och Moeder, van wie is toch dat zwarte kleed?”

“Mijn kindje, dat kleed is de duisternis, die een heel groot land bedekt.”

“Och Moeder, wat is er in dat land?”

“Mijn kindje, daar wonen veel sombere wezens.”

“Waarom is hier dan de duisternis niet?”

“Mijn lieveling, omdat hier het kindje woont.”

“Is het niet akelig in dat duister land?”

“Mijn kindje, het is vreselijk daar te moeten leven.”

“Och moeder en toch wonen er zoveel wezens!

Moeder, ik wil binnen gaan in dat duistere land, dan komt het Licht daar toch ook.”

“Och mijn kindje, doe dat toch niet, de boze dieren zullen je doden.”

Het kind stond nu zwijgend in de schoot van de jonkvrouw en het tuurde treurig in de verte.

De goudflonkers wilden niet recht meer sprankelen, de lichtgloed begon langzaam te doven.

Eindelijk sprak het weer.

“Och Moeder, ik vind het hier nu zo akelig. Ik kan niet meer blij zijn in het Licht, wanneer de anderen in het duister wonen.

Ik wil toch naar ze toe gaan en met ze spelen, ze zullen heus niet boos zijn op mij.”

“Mijn kindje, wanneer je werkelijk wilt, moet ik je laten gaan.

Maar aan twee dingen moet je heel goed denken, dan mag je vrijelijk gaan.

-Ontvang alle pijn, die je niet kunt vermijden steeds als een gave van God-

– Schrik nooit terug, al zijn de schepsels ook nog zo boos en vol woede, maar wees heel vriendelijk en tracht met alle te spelen –

Mijn kindje, wil je dit doen?”

“Mijn Moeder, ik zal het zeker doen.”

Toen juichte het kind van vreugde en het goud vonkte, o zo blij.

Fluks wipte het omlaag en huppelde speels in het duister.

Maar nauwelijks was het wat dieper binnengedrongen in de doffe zwarte nacht of telkens zag het giftig gefonkel, dat dichterbij kwam en opgloeide met venijnig groene gloed.

Sombere sprookjesgestalten waarden rond in vale rafelgewaden.

Zij strekten dreigend hun armen en graaiden met spichtige klauwen wild naar het kindje, maar steeds weer moesten zij wijken voor het blijde gefonkel van het goud.

En overal, waar het kindje nu heen liep, daar tekende het een lichtend spoor.

Weldra kwamen ook boze dieren gekropen, schrale spinnen met dreigende kaken en sluipende schorpioenen met de stekels geveld en alle wilden het kindje doden.

Maar zie, het huppelde wat en het danste zelfs over ze heen, maar steken liet het zich niet. Toen ging het steeds sneller lopen in slingerende banen, die elkaar telkens weer kriskras doorkruisten en het leek voor die monsters wel een strenge oefening, want alle hielden hun stekels gericht en zo volgden zij hem langzaam als geordend gezelschap.

Maar in waarheid was het één razende patrouille, waar het kindje zo dartel omheen sprong.

Zo snel ging het nu, dat het soms wel een glijdende lichtlijn geleek, die de bende als een goudring omkringde.

Toen viel het aan!

Naar voren danste het en weer terug en telkens greep het een vijand om met één vingertje heel even zijn stekel te betippen.

Dan legde hij hem voorzichtig neer.

Eindelijk waren al die dieren ontwapend en in een grote stapel geborgen.
Bij elk van die daden, wat het lichtspel rondom het kindje wat samengetrokken, tot het eindelijk een pantser vormde, geweven uit stromend goud.
En altijd danste het nog voort.

Eindelijk stond het toch stil als om zich eens ernstig te bezinnen.

Maar toen begon hij toch te lachen en van vreugde in de handjes te klappen. Dat zette die stapel aan het knallen en paffen, dat het leek of het vuurwerk ontstak. Hoe klapten die schorpioenen nu uiteen en elk liet uit een vlam, een spierwit duifje ontsnappen.

Hoe sprongen die spinnen lichtflitsend heen en weer en lieten veel blanke vlindertjes fladderen.

De vlinders en de duifjes zij waren nog vlugger dan het kindje.

Zij klapperden luid met de vleugels en warrelden wild om hun meester in het rond. Maar daar werden al die dieren hevige strijdlust bezield.

Zij trokken op tegen het zwart van de duisternis en sloegen en flapten zo fel, dat het werd samengerold en voor dat blanke leger ging wijken.

Het kindje had eerst alleen luid geschaterd. Nu was het weer vlijtig, het hitste hier en het joeg daar en zo ontsprong in het duister een ruimte vol stralend licht.

 

Maar hoor in de verte dat dolle geraas!

Zijn het worstelende kolossen, die de bodem zo doen wankelen en golven? Zie – reikt daar niet een dreigende arm omhoog en die machtige welving, is dat geen moeizaam wringende rug?

Steeds nader komt nu het rumoer en het gedreun.

O, die deining wordt onhoudbaar!

Alle vleugeldieren werden teruggeslagen en drongen zich boven het kindje tezamen. Eén duikelde reeds ten bodem en slechts moeizaam, verhief het zich weer omhoog. Doodse stilte!

Aan de rand van het lichtruim verrees een donkere gedaante.

Het was de zwarte centaur, die stampend kwam aangestormd, razend over al dat Licht in zijn rijk. Even rust…

Zou hij werkelijk verwonderd zijn en alle nijd vergeten?

Maar nee… hoort nu dat doffe gemompel en ziet hem met wonderlijke armgebaren het duister bezweren.

O, hoe het woelde en machtig wolkte en met wild gewervel de lichtkring doorgolfde.

Soms wilden de dieren zich nog fladderend verweren, maar nauwelijks door de walmen getroffen, stortten zij gebroken terneer.

En het kindje?

Het stond daar heel rustig en het keek wel ernstig, maar het straalde in het duister toch nog meer.

Eén duifje kon nog vliegen en bleef boven hem zweven.

Eén vlindertje kon nog wel fladderen, maar toch daalde het op zijn meestertje neer, om zijn voorhoofd heel trouw met brede vleugeltjes te beschutten.

Nu wilde de centaur naar voren springen om met één slag dat kind te doden, maar hij stond als geboeid. Toen vlamde zijn toorn hoog op, hij spande zijn rug en schoot. Maar zie, als vliegend ging de pijl stil zweven en kwam als lief speelding aan.

Het kindje ving hem met een sprongetje en hield hem triomfantelijk omhoog. En zie, hoe kon het ook anders, het ding ging stil zwellen, het ontplooide veelvoudig gebladerte en daarboven uit een sierlijk wit knopje en het ontrolde veel blankbolle blaadjes.

Zo werd het tot stralende roos.

 

Nu was het de beurt aan het kindje.

Het mikte niet veel, toch trof het goed, want het raakte zijn vijand pardoes op de neus. Die reine rozengloed op zijn duistere huid, het trof hem als brandende smart.

Luid schreeuwend steigerde hij wild op van woede.

En het kindje?

Het danste weer en het klapte in de handjes en toe het ook wilde steigeren en razen en viel zomaar plat op zijn neusje.

En zie, toen het weer opstond, was het een klein stukje groter geworden.

De schutter schoot nu pijl na pijl en ontving ze als rozen weerom.

Telkens deed hij het ventje wat groeien en eindelijk, toen alle pijlen waren verschoten, stond het daar als een machtige held.

Toen greep de razende zijn reuzenboog om zijn vijand werpend te verpletteren. Maar de boog, aan zijn hand nauw ontgleden, ketste en spatte in duizenden splinters uiteen.

De hele ruimte was eensklaps met geuren vervuld en een regen van rode rozen ruiste zegenend terneer.

De geweldige wankelde en temidden vaneen berg van bloemen zonk hij doodmoe ineen.

De goudheld schreed rustig naar voren, stond even stil en legde zijn hand op de schouder van de overwonnene.

Hij zei alleen: “Broeder, nu moet gij mede gaan.”

Daar dreunde een vreselijke slag, de wilde man was als verzwolgen.

Toen stond daar een stille gedaante in een blanke pij gehuld.

Zijn houding was vol deemoed, zijn kleed heel eenvoudig, maar op zijn schouder was fel geflits als van een toverdiamant.

Daar zetelde het heerlijkste lichtkleed, doorzichtig als edel kristal.

Gedrieën betraden zij het goudspoor en zochten de weg naar Moeder.

Toen het kindje heenging had de Moeder haar mantel half dicht laten zakken. Stil berustend had zij in de verte getuurd met haar handen gevouwen in haar schoot.

Eerst zag zij een dwalend sterretje, dat steeds sterker straalde en gloeide in de nacht. Maar toen er daarginds een machtige goudgloed lichtte, was er een blank duifje gekomen en wierp een rode roos in de schoot.
Toen zag zij haar zoon. Haar gewaad lichtte weer met blauwe luister en in haar ogen bloeide sterrenglans.

Het duifje dribbelde bedrijvig over haar schouders en wendde zich buigend en kirrend heen en weer.

De roos in haar hand was opgebloeid tot hoge pracht.

Nu stonden zij daar, haar zoon hoog opgericht, de monnik met het hoofd diep verborgen.

De held sprak: “Moeder, ik heb mijn broeder meegebracht.”

Zij zeide slechts: “Mijn zoon, gij hebt wel gedaan.”

 

Het kind had allang zitten draaien en menig schitterglansje in het rond gezonden. Nu stond het op en sprong pardoes in haar schoot.

Zij sloeg de arm om hem heen en gaf hem de roos in zijn handje.

Heel recht en parmantig zat het nu en hield de roos ver naren voren.

De monnik keek even op en zag haar diep in de ogen.

Toen boog hij nog meer, knielde neer en raakte de zoom van haar gewaad. Daar voer een siddering door hem heen, want hij voelde haar hand liefdevol rustend op zijn diep gebogen hoofd.

Zo bleven zij lange tijd bijeen.

 

Toen de zoon ernstig terugzag in het duister, was er geen gespook en geen dreiging meer, maar hier en daar flonkerde een goudlijn, waar hij als kind nog gegaan was.

  • Het grote werk was volbracht –

Heel stil ontlook een roze schemer, zacht ademend en golvend heen en weer. De duisternis lichtte op tot reine purpergloed en weldra was heel de ruimte vervuld met een wonderlijk spel van veel kleuren.

 

☀️ Dat waren de daden van het Zonnekind, toen het in het duister de rozengloed ging ontsteken.

 

Beelden: Liane Collot d’Herbois
Beeld 28 uit de Natuur motieven serie Rozen Schilderijen.
Beeld 15 uit Natuur motieven, Zwitsers landschap.
Het zijn beelden geschilderd op aquarel wijze, waterverf.
Met speciale dank aan de Stichting Emerald, Den Haag, voor de toestemming om kosteloos te mogen plaatsen.

 

Het Zonnekind: Uit Beeld en Woord
Een reeks verhalen en humoristische gedichten, door
F.H. Julius.
Uitgeverij: Vrij Geestesleven Zeist 1969.
(Deze uitgeverij bestaat heden niet meer)

 

Studie van Licht en Duisternis Emerald Foundation en dit geschreven woord, overgebrachte woorden van Frits Julius en overige studie hebben mij de inspiratie, motivatie en doelstelling gebracht met bemiddeling door dierbaren vanuit Hogere Realiteiten om dit over te brengen op de website, met Beeldmateriaal, naar en voor de manier van leven en bevolking zoals heden op mooie, lieve en moederplaneet Aarde en al de Liefde waar het mee te maken heeft, als Weten, Ervaren en Zijn.

 

Geplaatst op de website 17 juni 2022. Blog Studie, is een keuze.
Voor website bewerkt door Anja, alom support van Michael.

Anja Tjelpa geschreven juni 2022.

 

En je doet het nooit alleen en daarvoor:
Dankbaarheid in grote omvang omringd door Liefde.

Voor gebruik van materiaal van deze website, lees de pagina “overige”.

Geef een reactie