Zoals ik bezig ben met allerlei vanuit de Antroposofie en andere overleveringen, heb ik onderstaand in pdf-boekvorm tegen mogen komen en is er verzocht dit door te nemen.
Het verzoek bleek te gaan om dat wat mijn directe aandacht trok, te noteren en te vertalen en op de website te plaatsen.
Het werd wel zogezegd, zo gedaan, enkel dat laatste nam tamelijk wat tijd in beslag.
Afkomstig uit het Duits, door Rudolf Steiner, GA nummer 284.
Vorträge über die bildenden Künste und Reproduktionen aus dem künstlerischen Nachlass.
Bilder okkulter Siegel und Säulen
Der München Kongress Pfingsten 1907 und seine Auswirkungen
Lezingen of voordracht over de beeldende kunst en reproducties uit de artistieke nalatenschap.
Beelden van occulte zegels en pilaren. (Zuilen)
Het is een samengestelde publicatie uit diverse jaren, 1907, 1909 en 1911. Het betreft meer dan 200 pagina’s, dit is een klein deel ervan, tot stand gekomen zoals bovenstaand aangegeven.
In een vrije vertaling.
Met de intentie om het toegankelijk en begrijpelijk over te brengen.
Om iedere lezer te inspireren wat er voor haar of hem in aanwezig is en in te zetten op het te volgen pad voor allen tezamen.
De Gouden Legende en de beide Zuilen
In de voordracht, München 21 mei 1907, over het ontwerp van de congreszaal Stuttgart Hauses, wordt er genoemd, wanneer men de op het toneel opgestelde beide zuilen wil verklaren, kan men uitgaan van de zogenaamde gouden legende.
De dan weergegeven legende heeft Rudolf Steiner al eerder, diverse malen verteld en via Geesteswetenschappelijke interpretatie.
Merendeels noemde hij het <de Gouden Legende> en bedoelde daarmee, met referentie naar: voordacht te Berlijn in 1905 op 29 januari, in Kassel op 16 mei 1905. De laatstgenoemde naar notities van Ludwig Kleeberg – het gaat over de legende van het Kruishout van de Middeleeuwen.
Hoe dit in en van de 13e eeuw afkomstige verzameling van legenden is <Legenda aurea> van Jacobus de Verafine.
In deze verzameling luidt in de legende <de ontdekking of (ondervinding) van het Heilige Kruis> het eraan beantwoordende deel als volgt:
<<Toen Adam ziek was, ging zijn zoon Seth naar de poort van het Aardse Paradijs, en wenste olie van de Boom van Medelijden, zodat hij het lichaam van zijn vader Adam daarmee kon zalven, om hem gezond te maken.
Daar verscheen voor hem de aartsengel Michael en deze sprak: <Probeer niet de olie van de Boom van Medeleven te verkrijgen en ween daarom niet, want dit zal u pas overkomen als er vijfduizendvijfhonderd jaar zijn vestreken.>
Doch, men gelooft, dat vanaf Adam tot aan het lijden van Christus niet meer dan 5199 zijn verstreken. Men leest tevens dat de Engel naar Seth kwam en hem een twijg gaf en hem heeft bevolen dit op de berg in Libanon te planten.
In een Griekse vertelling, die echter apocrief is, treft men, dat de engel die aan Seth het ‘hout’ gaf, waardoor of waarmee Adam had gezondigd en sprak:
<Wanner deze twijg vrucht voortbrengt, zo zal uw vader gezond worden.>
Maar toen Seth thuiskwam was zijn vader reeds gestorven.
Toen plantte hij de twijg op zijn graf en de zwijg groeide en werd een grote boom en had levensduur tot in de perioden van Salomon.
Of dit waar is of niet, laten we bij het oordeel van de lezer, want in geen enkele bewaarde historie of kroniek vinden we dit zoals beschreven.
Maar toen Salomon aanschouwde hoe mooi de boom was, liet hij de boom omhakken voor de bouw van een huis in het bos. Maar het hout voegde zich niet naar de ‘bestemde’ plek voor het huis. Johannes Beleth schrijft daarover, het was te lang of te kort. Wat men ook deed of probeerde, het bleek wars.
De bouwlieden werden boos en wezen het af. Ze plaatsten het hout bij een meer als een soort steiger voor degenen die vanaf het water wilden aanleggen. Daar echter de koningin van Sheba had gehoord over de wijsheid van Salomo en naar hem toen wilde varen over het meer/zee, daar zag zij in haar geest (imaginatie) dat de Heiland van de wereld op een dag aan dit hout zou hangen. Zij wilde er niet overheen gaan, doch knielde ervoor en aanbad het. Rudolf Steiner vervolgt over de Historia Scholastica, daar wordt het vertelt als dat de koningin het hout in het boshuis zag en omdat zij weer naar haar thuisland terugkeerde, ontbood zij Salomon en sprak over dat aan dat hout ene zou gaan hangen en dat door deze dood het Rijk van de Joden vernietigd zou worden. Daarom werd door Salomon geboden dit hout te verwijderen en liet het diep begraven in de schoot van de Aarde.
Na een lange tijd werd daar de waterplek gemaakt, waarin de Nathineers hun offers wasten. En zo vond de gebeurtenis plaats, door de beweging van water en door de heling van zieken, niet enkel door de aanzegging van een engel, maar mede door de kracht van het hout.
Toen naderde het lijden van Christus, het hout dreef/zwom omhoog en de Joden zagen het en zij bereidde daaruit het kruis voor de Here Jezus.
Tot zover Rudolf Steiner zelf.
In de literaire overlevering (traditie) via de <Legenda aurea> is niet zoals bij Rudolf Steiner sprake van -drie zaadkorrels-. Volgens onderzoekingen op religie/historische manier door Otto Zöckler, het werk heet <<het kruis van Christus>> Het hoofdstuk de kruishoutlegende van de Middeleeuwen.
1875 Gütersloh (Universiteitsbibliotheek Bazel) vormt zich binnen de ingewikkelde wirwar van sagen en legenden, de legende van de drie zaadkorrels een eigen groepsvorm van 12 honderdjaar.
De vroegste literair-historische basis is die van de Alexandrijnse kerkarts Origenes, in de 2e eeuw citeerde de traditie dat Adam op Golgotha werd begraven, dat in de 3e eeuw werd gevolgd door het Evangelie van Nicodemus met de traditie van Seths missie naar het paradijs; oorspronkelijk met de versie waarin Seth de olie van genade uit de levensboom wilde halen voor zijn zieke vader Adam. Pas in latere eeuwen verscheen de genealogische verbinding tussen het Paradijsboombos en het kruis van Christus in verschillende versies.
Rudolf Steiner die in zijn verschillende weergaven van de legende deze en nog vedergaande elementen vrijelijk toepast, dat vooral door Seth deze drie zaden als één werden verzwolgen van beide bomen uit het paradijs.
Toch leidt de oorsprong ons nog verder, tot in de voor Christelijke mysteriën.
Rudolf Steiner presenteerde deze legende voor de 1e keer in Berlijn, toen hem de vraag werd gesteld of deze al heel oud was antwoordde hij:
Zij is via de literatuurgeschiedenis pas in de Middeleeuwen verschenen, wel uitgebeeld in de mysteriën, maar gewoon niet opgeschreven.
Zij sluit aan bij de Antiochische Adonis-mysteriën, waarin kruisiging, graflegging en wederopstanding werden gevierd als een uiterlijk beeld van de innerlijke inwijding. Inbegrepen waar al de klagende vrouwen, die in het Christendom verschijnen als moeder Maria en Maria van Magdala.
Vergelijkbaar met de mysteriën van Apis, Mithras en Osiris.
Wat toenmaals nog apocalyptisch is geweest, heeft zich in het Christendom vervuld. Zoals Johannes in zijn Apokalypse de toekomst plaatste, vergelijkbaar transformeerde zich die oude apokalypsen in nieuwe legenden.
Bij de meer diepgaande blik is de koningin van Sheba degene die de eigenlijke wijsheid heeft erkend. Ook bij de voordracht in Kassel in juni 1907, werd de <gouden legende> als leerinhoud van het occultisme sinds oeroude tijd gekarakteriseerd. En over Seth wordt verteld, dat zijn zending altijd zo werd opgevat, dat hij ziet, wat er aan het einde der tijden is:
Dat is het in evenwicht brengen van de beide principes in de mens zelf.
Met de beide principes zijn de rode en de roodblauwe bloedboom bedoeld, gesymboliseerd door de beiden zuilen.
Zoals uit de geesteswetenschappelijke uitleg blijkt, zijn de beelden hiervan, de uitdrukking van de vierde trede van de in wijding volgens de Rozenkruisers.
Die men kenmerkt als de steen der wijzen, ook wel de gouden of gulden inwijding. Van daaruit ontstond mogelijk een esoterische reden waarom Rudolf Steiner doorgaans deze legende, de -gouden legende- noemt.
DE BEIDEN ZUILEN
Wanneer het in de voordracht gaat over het vormgeven/ontwikkelen van de Zaal, betreffende de rode Zuil (links als toeschouwer, met letter J) en de blauwrode zuil (rechts als toeschouwer met letter B) dat men dit zo aanduidt, en dat deze letters, deze letters zijn de beginletters van twee woorden.
Rudolf Steiner claimde hiertoe niet bevoegd te zijn om zich hierover uit te spreken. De schrijfster van dit meent dat hij zeker niet de Bijbelse figuren Jakin en Boaz (1. Kon.7-21) bedoelde. Deze zijn door de vrijmetselarij overgenomen. Verondersteld wordt dat het gaat over het bericht over het congres voor het tijdschrift Luzifer-Gnosis. Volgens dat, zouden deze letters enkel beschikbaar zijn voor -de aan de ingewijden bekende manier-.
En wat ermee verbonden is. Rudolf Steiner heeft op deze manier volgens de moderne geesteswetenschap het ontwikkelingsgeheim gepresenteerd.
Alle aanduidingen gegeven in openbare geschriften of bij de bepaalde gezelschappen, bleven enkel bij een oppervlakkige exoterische interpretatie.
Niettemin moet hier een dergelijke interpretatie worden gebruikt, omdat deze de betekenis van de pijlers weerspiegelt in de cultuurgeschiedenis.
Refereert aan een handboek ter vergelijking.
Handboek van de symboliek in de vrijmetselarij met bijzondere aandacht voor de mythologieën en mysteriën van de oudheid, door Joseph Schauberg, Schafthausen 1861. Wordt in Band I, bladzijde 205f gesproken over, dat in de loge van de vrijmetselarij, niet zonder betekenis, de opgaande zon en de afnemende maan op beide zuilen tegenover elkaar staan.
Hun betekenis als eeuwige wisseling tussen -dag en nacht, licht en duisternis, worden en vergaan, leven en dood, goede en boze, zuiver en onzuiver, het ware en het valse- behoort tot de hoogste oudheid van Egypte en de Semieten. En ‘vermoedelijk’ zijn ook van daaruit bij de Christelijke Germanen van de Middeleeuwen, de twee torens ontstaan bijvoorbeeld bij veel kerken.
Vaak werden in Egypte bij de ingang van de tempel twee hoge obelisken geplaatst en deze obelisken heten op zijn Egyptisch -zonnestralen-.
Bij de Semitische volken, in het bijzonder bij de stammen uit Syrië en Phoenicië, verschijnen in de heiligdommen van de Goden twee zuilen van hout, erts of steen, als Goddelijke symbolen.
Volgende gaat over de tempel voor de God Malkarth in Tyrus. (Nu Libanon)
Tempel van goud als symbool voor de glans van het zonlicht.
Deze tempel had twee beroemde zuilen. De ene zuil van zuiver goud.
Welke koning Hiram, tijdgenoot van Salomo heeft laten bouwen.
De andere zuil, was van Smaragd, die in de nacht prachtig licht vertoonde.
Ook in de tempel van Gades (nu Cádiz) stonden twee acht el hoge zuilen van metaal, daarop waren de kosten aangetekend van de tempelbouw.
De grootste zuilen echter, er staat, heeft de God voor zichzelf geplaatst aan het einde van de Aarde, een soort berg/rots in Calpe. Spanje, de berg heet nu in de volksmond Ifach. Over de hele apart rots op Gibraltar Abylyx, maar deze heeft ook andere namen. Er zijn munten gevonden, die tonen dat er in Syrië bij menige tempel twee bomen, in het bijzonder twee cipressen hebben gestaan, als symbolen voor de Zon en de Maan.
Aan de oostkant van de tempel van Salomo stonden de zuilen genaamd Jakin (vanuit Fenicische kant als vaststaand, rechtop) en Boaz (als de bewegende, of voortschrijdende), overgebracht of overgenomen door de loge van de vrijmetselarij.
Set of Seth;
De pilaren van de Zonnegod worden ook wel de zuilen van Seth genoemd.
Ref. naar een citaat van Robert Bunsen, uit het boek de Egyptische plaats in de wereldgeschiedenis. Betekenis Seth: is de oudste gedocumenteerde naam van Zonnegod.
In het Hebreeuws betekent het, eigenlijk zoals een zuil zelf, rechtopstaand, het opgerichte, iets dat rechtop kan staan, het hoge…
De volgende passage wordt aangehaald komt uit het vrijmetselaarsconstitutiedocument van York uit het jaar 926:
<De zoon van Kaïn, Enoch, was een speciale bouwkundige en sterrenkenner.
Hij kon in de sterren vooruitkijken, dat de wereld eenmaal door water en eenmaal door vuur belaagd zou worden en plaatste daarbij, daarvoor twee grote zuilen, eentje van steen en de andere van leem. Hij heeft daar basisleer voor de kunsten op uitgewerkt (geschreven), dat de wetenschap van Adam en zijn nakomelingen niet verloren zouden kunnen, mogen gaan.
Die beide zuilen hebben daardoor ook namen als Jakin en Boaz, zuilen van Seth, zuilen van Enoch. In de huidige metselarij wordt weinig gebruik gemaakt van deze mythe… (citaat)
Een hiermee samenhangende verklaring van de zuilen als ‘Wereldzuilen’, als de zuilen van geboorte en van de dood en de namen Jakin en Boaz, dit geeft of gebruikt Rudolf Steiner in een voordracht te Berlijn, 20 juni 1916. (GA169)
<De mens treedt door Jakin binnen in het Aarde leven, verzekerd door Jakin.
Datgene wat buiten in de macrokosmos is, dat leeft nu in jullie, jullie zijn een microkosmos, want dat gebiedt het woord <Jakin>. >> In jou dat over de wereld uitgegoten van het Goddelijke. >>
<Boaz> de andere zuil, de intrede door de dood in de geestelijke wereld.
Datgene wat met het woord Boaz is samengevat, betekent ongeveer:
Dat, wat ik tot dusver in mij hebt gezocht, de kracht, die zal ik uitgegoten vinden over de hele wereld, in haar zal ik leven.
Na deze karakterisering volgt nog de essentiële mededeling, dat de zuilen van het leven echter eenzijdig presenteren, omdat het leven alleen bestaat in een staat van evenwicht tussen de twee.
Noch Jakin is het leven, want het is de overgang van het geestelijke naar leven op aarde, noch is Boaz leven, want dat is het omgekeerde.
De balans is datgene waarop het aankomt.
Naar dit aspect van leven en dood verwees ook de plaatsing van de zuilen in de schilderingen in de grote koepel van de bouw van het eerste Goetheanum.
Het motief betreft het drievoudige motief J A O in de toneelbogen.
Ref.: Twaalf ontwerpen voor de schilderingen voor de grote koepel van het eerste Goetheanum, Dornach 1930, een kunstmap, is kennelijk beschikbaar.
Rudolf Steiner heeft de regie uitgevoerd voor de première van zijn derde mysterie drama <de Hoeder van de Drempel>, de beide zuilen, als rode en blauwe zuilen (zoals bij het congres van München) zijn toneeldecor beeld voor de laatste scene (tempel) bij de uitvoeringen in het Goetheanum.
In een Voordracht, gehouden 29 december 1918 te Dornach (zie GA 187) merkt Rudolf Steiner op dat de zuilen in de huidige geheime genootschappen, niet meer op de juiste wijze worden geplaatst, omdat zich deze juiste opstelling pas bij de werkelijke innerlijke initiatie toont.
Bovendien zou je ze in de ruimte/plek heel niet zo kunnen plaatsen, zoals ze zich in de werkelijkheid tonen, zoals wanneer de mens zijn fysieke lichaam verlaat.
In een voordracht, gehouden te Berlijn, 20 juni 1916 (GA169), wordt het verwoord als, dat de dingen heden door de geesteswetenschap meer aangeduid worden dan in de geheime genootschappen, daar gebeurt het enkel symbolisch, en weliswaar om de reden dat, -daarmee ze niet verloren gaan voor de mensheid, dat mensen er later toe kunnen komen, dat datgene wat er volgens het woord is, dat het ook en nog begrepen kan worden.
Hella Wiesberger
DE INWIJDING VAN DE NIEUWE ZWEIGRAUMES
Berlijn, 5 Mei 1909
Het woord Zweigraumes is een apart woord, ik heb het zo gelaten tijdens het vertalen, mijn gedachte, het wordt van zichzelf duidelijk waar het over gaat.
Dat gebeurde ook, maar toch, minder eenvoudig om in woorden weer te geven. Het heeft mij geholpen om aan de Boom des Levens te denken.
In combinatie met dat wij op Aarde leven met tijd en ruimte.
Iedere tak van de Levensboom heeft ruimte nodig voor het Zijn.
Inname van tak in ruimte.
De Lezing;
Wij hebben ons hier heden zo samen gevonden, om een eerste keer tezamen te zijn in de ruimte, die nu meer bestemd zou moeten zijn voor de cultivering van die ideeën en dat leven, dat wij tot dusver in kleinere, meer beperkte ruimten met elkaar hebben verzorgd.
Heden hebben wij hier ons tezamen getroffen, minder om dit of dat in ontvangst te nemen (aannemen), veel meer om met deze eerste keer samen te zijn, in het bewustzijn, wat als zin en betekenis is voor het theosofische leven, het theosofische idee. Bij de gelegenheid, die het ons mogelijk heeft gemaakt, onze tot dusver wat te klein geworden ruimte voor een grotere te wisselen, hebben wij ook geprobeerd, de ruimte op beantwoordende manier te ontwerpen. Vanzelfsprekend was daar als basis het bewustzijn, dat mede wederom een begin kan zijn voor dat, wat zich meer en meer zal vormen en ontwikkelen, wanneer theosofie niet enkel lege dogma’s zal zijn, maar leven zal zijn in de meest uitstekende manier.
Leven, onze hele cultuur, alles dat, wat wij doen en verwerken, doorzetten en aangrijpen. Op zijn minst, bij een eerste aanduiding zal worden geprobeerd, op een bestemmende wijze, een samenklank te scheppen tussen de, wat hier in de komende tijden als woord zal heersen en dat, wat ons in uiterlijke ruimten tegenmoet treedt. Men kan dat veel meer volkomen maken.
De dingen zullen ook in een zekere toekomst nog geheel anders worden gemaakt, wellicht beter, als wij allemaal niet meer in een fysiek lichaam erbij zijn. Maar om het nog meer volkomen te maken, moet er een begin worden gemaakt. En het begin in zijn volkomenheid is in veel opzichten belangrijker, als het meest perfecte, wat zich vervolgens in de loop der tijd zal uitbouwen. Er moet in de theosofische gemoederen steeds meer de gewaarwording plaats vinden, dat het niet zomaar iets is, wat ons zo te zeggen antwoord geeft via de muren van de ruimte, in welke wij ons samen treffen, voor de beoefening/ uitdragen/ zorgdragen van de theosofische ondervindingen en de theosofische ideeën. Het ligt welzeker in de natuur van de kwestie, dat diegenen, welke zich in het begin van een stroming van de wereldaanschouwing voor de ideeën interesseren, zich tegenover, wat om ons heen is in de wereld op aarde, het zintuiglijke, zo te zeggen. Dat wij ons daar tegenover geringschattend verhouden. Rudolf Steiner heeft het nu over plaatsmaken voor een heel ander basisgevoel in ons leven.
Op deze wijze kan de theosofie zeker haar hoogste ideaal bereiken, dat veel verder gaat dan al dat van het uiterlijke, dat er ook gewerkt wordt aan, wat veel mensen als enkel dat van het uiterlijke, van het alledaagse ondervinden.
Degenen die de samenhang van de geestelijke wereld erkennen en beoordeling mag uitvoeren, die weet heel goed, dat zeden, gewoonheden, neigingen van de ziel, zekere betrekkingen tussen het ‘goede en het boze’ van een tijdperk, ervan afhangen hoe de dingen zijn gecreëerd.
Het gaat over voorbijgaan aan, van ochtend tot avond en waar we ons onder of mee bevinden in het leven.
Wat dit in de huidige tijd is, van ochtend tot avond enz. ons omgeeft, Rudolf Steiner verontschuldigt zich over de volgende uitdrukking, is vaak waarvan de haren te berge rijzen. Tegenwoordig geven mensen vaak nergens meer om dan wat zich overdag in hun omgeving bevindt, plaatsvindt.
Heeft men oordeel, gebruikt men de ogen, of smaak, met dat wordt genoemd, gebruik van tafel en stoel, gevormd?
Het meest onmogelijke is op dit gebied heden mogelijk.
Door fabrieken wordt documentatie uitgegeven met allerlei voorbeelden, Rudolf Steiner spreekt met name over vormgeving van stoelen en tafels.
En in de meeste gevallen, wanneer iemand het niet bevalt, die heeft dus een andere smaak, en van al dat waarvan duizenden en duizenden exemplaren worden gemaakt, daar zit het niet bij. Bij navraag e.d. zal men het antwoord krijgen: Ja, iets anders kan men zelfs niet hebben!
De mensen merken niet, dat ze eigenlijk iets anders willen, in dat heden, terwijl ze dat wel willen. Als enkeling begin je dan niet zoveel.
Maar datgene in de samenleving, groepen e.d., met gemeenschappelijke idealen, zouden aandacht moeten besteden aan datgene wat hen omringt, dat het een uitdrukking is van wat in het hart leeft, in oordeel leeft.
Hier in deze ruimte, aan alles wat jullie hier zien, heeft een groot deel van de mensen meegewerkt, die hier nu ook zijn. Rudolf Steiner zegt onpraktische theosofen. Hier in deze ruimte is enkel nu het onpraktische. Er wordt gesproken over verandering van lampen.
De lampen zijn het enige in de ruimte voor de lezingen, die niet door een bedrijf zijn gemaakt met betrekkingen met theosofie.
Er is opdracht gegeven om de glazen schalen van de lampen, waardoor het licht verdeeld wordt, te vervangen. Ze zouden eigenlijk blauw moeten zijn.
Een bekende firma, deze firma bleek niet in staat de aanpassing te verrichten.
Het gaat om, dat het gewenste -blauwe- afwijkt van, ik denk dat het woord normaliter hier passend is (Anja), standaard maaksels in die dagen.
Wat de mensen ervaren als praktisch, blijken de enige onpraktische te zijn.
Hier toont zich weer, dat deze, dit soort -praktijk-, wanneer men dit juist inziet, het onpraktische is, wat men zich kan bedenken.
Er ligt niets anders achter, dan het brutale opscheppen, dat mensen daarop zijn aangewezen, omdat men dit zelf niet kan herstellen e.d.
Dit wordt alleen maar gezegd om erop te wijzen, juist bij deze gelegenheid, hoe absurd het is om de schouders op te halen of vanuit bepaalde hoogtes, hooghartig neer te kijken op onze theosofische richting, er wordt gesproken over vreemd en vijandig tegenover de wereld.
Langzamerhand is er iets onpraktisch onder theosofen binnengeslopen en dat is te laat komen. Maar men zal inzien, dat men bij de theosofische voordrachten, geheel niet te laat kan komen; want een theosofische beschouwing is samenhangend en wanneer men de eerste zin op een manier afvragend beleefd, men heeft dan eigenlijk nog niets gehoord.
Deze ruimte zou eigenlijk een uitdrukking moeten zijn van de theosofische levenspraktijk op een bepaald klein terrein waarop dit vandaag de dag al kan worden beoefend. Dat wat geestelijk leeft, kan zich namelijk volstrekt in de vormen, in de kleuren van onze omgeving uitdrukken en ons weer tegenmoettreden in dat, wat wij om ons heen waarnemen.
Wat om ons heen is kan in een bepaalde relatie, een echo zijn van dat, wat wij in onze zielen, in onze harten ondervinden. In deze betrekking zal theosofie steeds meer ons gehele cultuurleven doordringen, zelfs volstrekt levensbloed van onze geestelijke ontwikkeling worden. Men kan gezien deze betrekking zeggen, dat ons hoogste ideaal juist met dat samenhangt, met waar wij gaan en staan dat om ons heen hebben. En nadat wij zo te zeggen de betekenis voor onze ogen plaatsen, waarom wij juist op deze manier, de ruimte hebben gevormd. Laten we dan ook deze gelegenheid aangrijpen om ons grote theosofische ideaal voor het leven een beetje meer nader bij de ziel te zetten.
Twee van de meest aanduidende beelden van de wereld zijn hier ondergebracht, waardoor, waarmee, ons juist de manier waarop tegemoet kan treden, hoe de theosoof het levensideaal tot inhoud van de ziel kan maken. Het zijn twee beelden van Rafaël. Hij heeft hier, in een grootse tijd van de artistieke ontwikkeling, tot uitdrukking gebracht, zo te zeggen, alles wat door zijn ziel ging aan waarnemingen en gevoelens over de mensheidsontwikkeling van vele eeuwen.
Het ene beeld, wordt genoemd -de school van Athene- in een naslagwerk is het zo genoemd; het zou beter zijn als deze naamgeving langzaamaan zou verdwijnen-, en het andere beeld is de zogenaamde La Disputa.
Wat geven deze beelden weer, wanneer wij de inhoud zo voor onze ziel laten treden, dat wij de grootse gedachten, die tegronde ligt, ook in ons laten opleven op de artistieke manier in ons zelf?
Het is mij mogelijk geweest, deze beelden vaak te zien.
In Rome, in het Vaticaan, de Kamers van Rafaël. Men ziet dan altijd, hoe de mensen hun informatie hierover nalezen: dat is Socrates, dat is Plato enz.
En de mensen zijn ongelooflijk blij, als zij via naslagwerken kunnen ontcijferen, wie dat is en wat de persoon heeft gedaan enz.
Rudolf Steiner zegt, maar het is toch allemaal artistiek.
Ik zou graag een nogal groteske vergelijking willen maken.
Ik wil graag aangeven hoe je dergelijke beelden artistiek kunt benaderen.
En hier zal het zich naderen op artistieke manier en op theosofische manier volledig samenvallen.
Wij weten dat er zich ook bewoners op Mars bevinden, ofschoon de marsbewoner er heel anders uitziet dan de aardebewoner.
Voor ons zijn dat heel reëele wezenheden.
Ons zal weliswaar het lastige idee van moderne fantasten niet interesseren, of het niet mogelijk zou zijn, om de stelling van Pythagoras in elektrische lichtlijnen op een grote vlakte van Siberië af te beelden, dat daarmee een correspondentie met een marsbewoner ingeleid zou kunnen worden.
Zulke dromerijen laat men over aan materialistische fantasten in het tegenwoordige. Degene die op de bodem van de werkelijkheid staat, die weet, dat men met marsbewoners te doen heeft, deze geheel anders zijn dan aardebewoners. Veronderstel, zo’n marsbewoner zou naar de aarde komen en zou kunnen zien, wat er hier gaande is. Maar wij kunnen van de marsbewoner niet meteen verwachten of zelfs eisen, dat hij/zij de geschiedenis van de aarde kent. Nu, het zou mogelijk zijn, dat zo’n marsbewoner naar Rome kon komen. Wij kunnen van hem/haar heel goed verwachten, dat hij/zij naar de verzameling in het Vaticaan wil gaan, om daar de beide beelden van Rafaël te bekijken. Wij kunnen echter niet verwachten, dat men kan praten over de hele geschiedenis die met de beelden verbonden is. Want dat zal heel komisch overkomen bij de marsbewoner, wanneer wij als het ware het gaan verklaren, die is dit en dat is zus en zo.
Waarschijnlijk zou de reactie kunnen zijn, ik ken deze figuren niet.
Wij doen dat omdat wij ons bepaalde voorstellingen hebben toegeëigend.
Doet er niet toe of ze juist of incorrect zijn. De artistieke indruk, dat wat de beelden artistiek gezien zijn, wordt daar absoluut niet door veranderd.
En dat de marsbewoner hier niets van af weet.
De artistieke indruk is enig in zijn, het zijn als soort en enkel afhankelijk van wat in het beeld zelf ons ontmoet en tegemoet treedt.
En men dit artistieke beeld/inzicht het beste, wanneer men niets anders in overweging neemt dan dat wat uit het beeld zelf spreekt.
Daarom zou de Mars de beste waarnemer zijn in zuivere artistieke zin.
Maar verplaatsen wij ons nu eens in de ziel van zo’n marsbewoner, die wij geen handboek geven over filosofie uit de Griekse periode en de middeleeuwen, want het komt van Mars. Diegene zou zeggen: ik zie daar bepaalde gestalten, menselijke gestalten op deze beelden; onder de huidige mensen zijn er zulke niet. Want ik geloof niet, het gaat over rondkijken naar wat er omheen staat te kijken naar de beelden, dat sommige zich zouden herkennen als gelijkwaardig aan de figuren op deze afbeeldingen.
Diegene, die zich verplaatst in, zou iets voelen dat uit het leven op aarde zelf moet zijn voortgekomen. Diegene zou aan de beelden zelf zien dat de bewoners van de aarde iets wilden zeggen dat niet verband houdt met een enkel moment, maar met veel van wat er in het aardse leven leeft.
Diegene zou de blik kunnen richten op het ene beeld en zou kunnen zeggen:
Hier zie ik hele merkwaardige gestaltes en vormen; twee daar in een middelpunt, links en rechts andere gestalten; ik zie een bepaalde uitdrukking, een opgeheven hand, en een nadere hand die naar bodem wijst enz.
Al dat zonder dat men wat afweet van Plato en Aristoteles.
Men ziet daar ook personen in verschillende plekken en houdingen, die dit of dat doen. Men ziet verder niets dan enkel architectonisch om deze mensen heen; maar men ziet ook, dat in de hoofden en in de zielen van de mensen iets leeft. Dat ziet men ook.
En wanneer we aannemen, deze bewoner van Mars wendt de blik af van het ene beeld en gaat naar het andere beeld. Het ziet er heel anders uit.
Daar ziet diegene onderaan een wereld, die zo te zeggen er uitziet, als de huidige uiterlijke wereld. Onderaan een partij, die enkel kan worden weergegeven via dingen/beschrijvingen ervan, die niet in het hedendaagse leven thuishoren. Wolkenformaties en menselijke vormen, maar volstrekt herinnerend aan het werkelijke. Er boven een in elkaar weven van wolken en mensengestalten en daarmee verbonden ziet men een gouden figuur, die weinig wegheeft van het menselijke.
Wat zou iemand tegen zichzelf moeten zeggen die naar deze beelden kijkt en niets anders weet over het spirituele leven?
Wie oordeelt er in hemelsnaam alleen op basis van het beeld zelf?
Diegene moet zeggen (bij zichzelf): Deze mensen hebben de aarde om zich heen; maar ze voelden de behoefte om in bepaalde tekens uit te drukken wat de zintuiglijke ogen om hen heen, niet deden zien: een wereld die geheel is samengedrukt, die zich enkel kan weergeven door wolken en mensengestalten -met elkaar verbonden- en er zijn gestalten bij dat van goudbasis, die niets menselijks hebben. Er moet iets wezen, waardoor deze mensen zich hebben verheven, door bepaalde innerlijke kracht. Zij zien meer als dat wat in de wereld van de zintuigen tegemoet treedt. Een andere wereld is opgebouwd op of via deze zintuiglijke wereld. Die moet dus in relatie getreden zijn. Vervolg van zich afvragen: Waardoor zijn de mensen in relatie gekomen met deze wereld? Daar zal de merkwaardige groep worden gezien, die wij noemen: Vader God, Zoon van God en de Duif als het uitdrukken van dat van de geest. Eronder een altaar daarop als het ware het Sanctissimum als symbool van het Heilig Avondmaal.
Daar de Marsontwikkeling nog niet zo ver is als de aardeontwikkeling, zo is daar niet zoiets, wat wij noemen, de tweeduizendjaar traditie van Christus.
Daardoor kan de Marsbewoner niet weten, waar de beelden overgaan.
Maar de manier waarop de groepsverhoudingen zijn, zou de Marsman tegen zichzelf zeggen, dat door de kracht van symbolen van de zielen dat wordt gegeven, waardoor er voor hen de Hogere werelden zijn, als bestaan.
Nu zal de bewoner van Mars wat meer precies gaan kijken.
Daar zal diegene gaan bemerken, dat er ook twee vrouwengestalten zijn, een links en een rechts. Merkwaardig. Ze zijn heel verschillend qua uitdrukking, verschillend qua kleding. Dan worden de twee vrouwengestalten bestudeerd.
De ene vrouw op het beeld -de School van Athene-, de andere op La Disputa.
Zij heeft de blik gericht naar onder. De hele figuur heeft zoiets als een aanduiding op wat het aardse, zinnelijke rijk daar beneden is en wat de zintuigen direct omgeeft. Om de vrouwfiguur heen, de mannengestalten.
En gelijkend is aangeduid, wat in hun hoofd leeft uit de zintuigenwereld.
Wat treedt ons in deze vrouwenfiguur tegemoet?
In haar uitdrukking treedt ons dat tegemoet, wat in de hoofden en in de zielen van de mannen leeft, tot aan het kledingstuk toe, dat witte, kleding zonder schuld, dat ons toont, dat aan haar nog geen invloed is uitgeoefend van die kracht, die daar vandaan komt, dat wil zeggen het zich hechten aan de dingen van de zinnen. Wij begrijpen iedere gelaat van de mannen, wanneer wij begrijpen, wat deze vrouwengestalte uitdrukt.
Nu gaan we naar de andere vrouwenfiguur, op hetzelfde beeld rechts.
Daar zien wij, hoe anders zij is en reeds begint op te merken wat de mannen daar aan het doen zijn. De ene mannenfiguur duidt de zintuiglijke omgeving aan en dan kan men zien dat een figuur rechts, volgt wat de mannen hebben gedaan. De blik vervolgt al dat wat de menselijke geest doet ontstaan.
Wij zien heel precies, zelfs wanneer wij niets weten van Griekse filosofie, dat er een voortgang is van de linkerkant van het beeld naar de rechterkant.
Op de rechterkant zien wij, wat de mannen al vanuit de omgeving hebben gemaakt. Dat gaat echter nog verder; ook kleuring is het tot uitdrukking gekomen.
Deze beiden vrouwen verschijnen ook voor ons op het andere beeld.
La Disputa. De ene vrouwengestalte is weer links. Daar zijn mensen die staan er en kijken met volle aanbidding naar het symbool in het midden.
Daar zien wij de eerste perioden, in welke de christelijke religie nog geheel gevoel en gewaarwording was, en waar de wijsheid zelf, nog gevoel was.
Daar zien wij een soort gevoels- en enthousiasme Christendom op de gelaten en in alle harten werken. En wederom zien we dat uitgedrukt in de vrouwengestalte. Nu zien wij de voortgang als we naar de andere kant van het beeld gaan. Daar hebben we al diegene Christelijke filosofen, welke zich het Christelijke wijsheidgoed, wetenschappelijk werken hebben behaald.
Daar zien we, hoe Augustinus dicteert en de vrouwengestalte de woorden opschrijft. Men kan zich een groot deel van de mensen geschiedenis construeren uit het kunstzinnige, geestvolle idee, hoe Rafaël het motief doorvoert, het motief: wat in de zielen van de mannen leeft, zich te laten uitdrukken door de vrouwengestalten. Herhaald in beide beelden.
Het zijn enkel schetsmatige trekken in de beschouwing van zulke beelden.
De beide beelden kunnen ook alleen samen worden begrepen en maar ook na elkaar. De beelden spreken dat uit, wat is voorgevallen in de voorchristelijke periode, tot ver in de middeleeuwen; en ze doen zit op kunstzinnige wijze.
Bedenkt u zich, hoe groots en geweldig dat moet zijn, wat in een werkelijk gewaarwordende ziel zich daar voordeed, met die beelden, de ene aan de ene kant en de andere aan de andere kant. En tegen zichzelf sprak(dacht):
Jij bent verweven in dit proces van de mensheidsontwikkeling, je behoort er mede bij, wat daar gebeurt, op de manier zoals de beelden het weergeven.
Zo ondervond een mens dat in die periode, die de bedoeling van de mensheidsontwikkeling werkelijk begreep.
Deze mens blikte terug in de voorchristelijke tijd, hoe de loutere zintuiglijke wereld, de mens omgaf, zoals de architectuur op beeld nummer 1.
En diegene keek in eigen periode, die iets geestelijks aan de mens had geopenbaard, door de intrede van Christus Jezus in de mensheidsontwikkeling in het tweede beeld. Daartoe voelde diegene zich toebehorend. Diegene voelde zijn aanwezig Zijn besloten in het aanwezig Zijn van duizenden jaren.
Dat was dat, wat in de zielen leefde, binnengestroomd in de fantasie en ook via de hand van de schilder, dat daardoor in de buitenwereld van de mensen tegemoet kon treden, wat in de binnenwereld van de ziel leeft.
En voor de theosofen konden deze beelden de aanroeping, uitnodiging worden, om werkelijk dit grote ideaal te schrijven, voor zich, in de ziel.
Wanneer wij eens met geestelijke ogen naar de Disputa kijken.
Daar zien wij in het midden Vader God, Zoon God of Christus, en daaronder de duif van de geest. En nu denken we nog eens aan andere beelden, die wij in verscheidene galerieën kunnen vinden. Overal, wanneer jullie in de gelegenheid zijn of hebben, in een galerie te gaan kijken, kunnen jullie zulke beelden aantreffen, kunstzinnig gecreëerd uit goede, grote tradities.
Rudolf Steiner spreekt over een beeld/schilderij, die wij vaak kunnen vinden: Christus tevoorschijn komend uit een gestalte als van een vogel, als vanuit een vogelwezen geboren. Want het hele mysterie van Christus, dit afdalen uit de hogere werelden, heeft men eens ondervonden als een gewelddadig onttrekken uit de natuur, die mede ruimtelijk als de hogere wereld is vertoond; vandaar worstelen uit de vogelgestalte. Christus geboren uit de vogel. Plaatsen wij dit beeld eenmaal voor onze ziel en met dit vervolgen wij het kijken naar de Disputa, daar vinden wij ook een vogelwezen, de duif van de geest. Oh, deze duif van de geest, die zo te zeggen die daar onder al de christelijke symbolen als een groot raadselsymbool daar aanwezig is, zij sluit veel in zich. De schilder van de toekomst zal moeten schilderen wat is geboren uit deze duif van de geest. Deze duif van de geest is een tijdelijk symbool; dat zal in de triniteit door wat anders worden vervangen.
Eens, zal het symbool opstaan, zoals de duif van de geest die door de theosofische beweging en theosofische wijsheid bevrijde mensenziel werd geboren. Iedere menselijke ziel die de impuls van de theosofie wil opnemen, bereikt een hoger niveau om geestelijk herboren te worden in een nieuwe vorm. Deze duif van de geest zal hun vorm breken; en wat daar gebeurt, dat zal de mensenziel zijn, die in zijn levensbloed heeft deze of gene wereldaanschouwing, die ons heden in de eerste vorm als theosofie tegemoet treedt. Daar zullen weer andere, nieuwe gestalten om dit symbool heen zijn.
De bevrijde figuren van de mensen om ons heen zullen in hun uitdrukking laten zien wat er in hun ziel leeft. Zoals door gebeurtenissen in de spirituele werelden die zich openbaren aan de blik van de mens die boven de wereld van de zintuigen uitstijgt, de zielen bevrijd worden en zoals de mensen als bevrijde zielen, als enkeling, tegenover iedere andere ziel kan gaan staan in ware broederschap en liefde.
Derhalve lijkt het mij goed, dat juist deze twee beelden eens zichtbaar zouden kunnen worden, omdat ze tegelijkertijd de profetische verwijzing zijn voor het derde beeld. Want een voorchristelijke wereldaanschouwing drukt zich uit door het eerste beeld, wat door de Christus is geworden, drukt zich uit in de wereld van de gestalten in het tweede beeld.
Wat tot stand zal komen door de door Christus gezonden geest, die zichzelf van zijn omhulsels zal ontdoen, zal tot uitdrukking worden gebracht in het beeld dat als een groot ideaal voor de ziel van iedere theosoof kan staan.
Het kan heden nog niet geschilderd worden omdat er hiervoor nog geen modellen bestaan. In onze zielen zelf echter, zullen deze twee beelden elkaar aanvullen tot een drieheid van beelden.
Zo dat het huidige moment zich zegenrijk in jullie zielen mag indalen.
Dat dit jullie in een zo objectief mogelijke, concreet ideaal kunnen vastleggen en voortzetten, dat jullie het gevoel verder dragen en brengen van deze geestelijke hoogtevlucht, welke de theosoof zou moeten nemen.
Zijn wij heden niet tezamen om te leren, zijn wij tezamen, zodat wij kunnen zeggen, zo’n groot ideaal van alomvattende menselijke vrijheid en liefde dringt door in onze ideeën, bezielt onze gevoelens, inspireert onze wilsimpulsen. Dan zal dat wat een hoopje theosofie wordt genoemd, een kern zijn, waaromheen de toekomstige mensheid zichzelf kan bouwen.
Er zal een kern van mensen zijn, die in de echte, ware zin koesteren wat wij zo hard nodig hebben in onze cultuur: innerlijke waarheid en waarachtigheid.
Zo’n mens voelt iets – want de volle blik in dat, wat het betekent zal slechts geleidelijk aan worden bereikt. Maar diegene voelt iets van dat wat wordt onthuld van de duif van de geest, van dat, hoe de mensenziel in volle openheid daar zal leven. Diegene kan zich ook toezeggen iets van de fundamentele eerlijkheid en waarheidsgetrouwheid te bezitten, waartoe vooral de theosoof zich zou moeten trainen. Dit in te dragen, over te brengen in die tijd (toen en waarschijnlijk ook nog nu) in dat wat veelvoudig onwaar en oneerlijk is over ons gehele geestelijke leven. Juist de theosoof zou een voorbeeld moeten zijn voor dat wat de mond spreekt is wat de ziel ondervindt en dat wat de hand uitvoert, is wat de wil wil.
Tegenwoordig kunnen we elkaar allemaal zo’n belofte doen; omdat dit het juiste moment is. Het is het moment waarop we tot op zekere hoogte kunnen beseffen (soort geruststellen) hoe het volgende toneel van onze activiteit zich heeft uitgebreid. Mogen we vandaag niet terugkijken op de tijden, waar wij in de aan ons nagelaten ruimten, van onze onvergetelijke gravin Brockdorff, een klein beetje hoop waren van heel weinig mensen?
Toen hebben wij ons geen zorgen gemaakt, dat de ruimten te klein zouden worden. Nu hebben wij de ruimte zeer kunnen uitbreiden; en eigenlijk eerder sprak één van onze vrienden. “Eigenlijk is het alweer heel vol”.
Dat is het belangrijkste, dat dit bij steeds meer zielen gebeurt, het doordringen in het theosofische ideaal. Als het waarachtig doordringt, zal het zichzelf doen gelden, in zijn werkelijke, waarachtige betekenis.
Juist bij zo’n gelegenheid, wanneer we het onmiddellijke proces van onze uitbreiding voelen, kunnen we opnieuw ons ideaal beloven.
En het is zeker niet iets wat nu, omwille van mij, omdat het nu juist is gebeurd, of wordt genoemd om irrelevante redenen, maar wat kan worden genoemd als symptomatisch voor de gehele theosofische beweging van het heden. We zien ook de verspreiding van de theosofische Beweging in het feit dat we nu de mogelijkheid hebben om hier samen te komen.
Dezelfde leringen kunnen over een paar dagen door mij in Kristiania (heden Oslo) worden verkondigd. Een paar weken geleden kon ik dezelfde leringen in Rome verkondigen. Theosofische vrienden uit Palermo waren aanwezig bij de lezingen die daar werden gehouden, een plek zeer zuidelijke als punt van Europa. Het wordt uiteraard allemaal met een gevoel van volledige bescheidenheid gepresenteerd, maar toch als iets, wat ons tevreden mag stellen in de interesse op het gebied van theosofie. Maar iets anders lijkt nog belangrijker; en het is misschien niet onbelangrijk om hier als symptoom te worden genoemd. Wij hebben gesproken over deze beelden.
Ze zijn in vertrekken van het Vaticaan. Ze zijn zo te zeggen de uitdrukking, die door een grote geest van de mensheid wordt vastgehouden, van de menselijke ontwikkeling vanaf oudheid tot ver in de christelijke middeleeuwen. In de buurt van deze beelden, woont heden nog diegene, die voor vele mensen de persoonlijke vertegenwoordiger van het christendom is; en heel niet ver weg van deze beelden, heb ik de afgelopen weken een cursus theosofie aan mensen mogen geven, die volstrekt gewend zijn, over de onderwerpen van het geestelijke leven, deze boodschappen te horen van zogenaamd officiële vertegenwoordigers. In ruimten, waar eigenlijk tot dusver enkel kardinalen hun voetstappen hebben gezet om over de zin van het christendom te spreken. Aan mensen, die dus enkel gewend waren, dat door hun kardinalen over de zin van het christendom, over de missie van christus op aarde te horen, en in ruimten, waar enkel door deze kardinalen over deze zin of betekenis gesproken is. Daar kon over theosofie in woorden worden gesproken. Dat betekent niets minder dan dat de behoefte op deze plek is ontstaan, om hier opheldering over te geven, over Christus Jezus.
Daarmee is inderdaad symptomatisch veel gezegd!
Daarmee is gezegd, dat de mensen, die op deze plek niet meer tevreden zijn met dat wat door de officiële vertegenwoordigers wordt gezegd. Over wat zij tot de richting naar hun hart hebben gemaakt.
Christus Jezus is groter dan welke verkondigingen dan ook die bij Hem kunnen aansluiten. En diegenen, die zich in rechtstreekse buurt bevinden van de officiële vertegenwoordigers van de verkondiging van het christendom, zij zullen heden horen via theosofie, wat de Christus Jezus was, wat hij voor de wereld heeft betekend. Werkelijk, daar werd niets anders gesproken dan wat vaak tot jullie is gesproken. Is dit niet iets dat ons symptomatisch duidelijk maakt dat er in de toekomst een beroep zal worden gedaan op de theosofie om de belangrijkste impulsen in de menselijke ontwikkeling te verschaffen?
On het uit te leggen en tot leven te brengen? Is dat geen bewijs voor, dat de antwoorden, welke de andere richtingen hebben gegeven, dat deze onbevredigend zijn, wanneer men nu naar ons toe komt, wat de Christus Jezus was? Zulke dingen zullen wij ondervinden vanuit de geest, van waaruit de theosofie enkel wil werken, los van al het persoonlijke, van allerlei kleine menselijke interesses. Het is een machtige grote macht.
Enkel als een soort iets ertussenin, wil ik iets anders aanstippen.
Ik moet dit zo doen, omdat namelijk in theosofische kringen die dingen vaak een heel merkwaardige transformeerbaarheid hebben.
Ik heb dit onderwerp, die nu als een symptomatische betekenis wordt aangestipt, ook in een kleinere kring aangestipt, ongeveer met dezelfde woorden als hier nu. Rudolf Steiner spreekt over Malscher, Keulen en Düsseldorf, bepaalde dagen die daar zijn gehouden.
Heeft het bericht dat ik in Rome was, om in een cursus over theosofie te spreken, zich zo verandert, dat dit al zo wordt verteld, ik zou in Rome zijn geweest om de paus over theosofie te vertellen.
Zo ver is het zeker nog niet. Maar ik wil erop wijzen dat we heel voorzichtig moeten zijn dat deze zaken niet zulke metamorfoses doormaken.
Anders zullen we ervaren dat de een zegt dat ik de paus wilde bekeren, maar de ander al zal zeggen dat de paus mij wilde bekeren!
Wanneer dit soort transformeerbaarheid eenmaal is losgeraakt, heeft het geen grenzen meer. Maar symptomatisch blijft dit onderwerp toch wel en dat is het zonder twijfel.
En nu wat meer concreet over het derde beeld, om dit voor onze ziel te plaatsen. Want voor mij is het zo, wanneer erop zulk een oord verlangen is, dan ontwaakt het christendom al van binnenuit, op zijn minst verlangt het ernaar te groeien uit toekomstige ontwikkelingsvormen, die het enkel kan verkrijgen via de theosofische wereldstroming.
Theosofie moet de levensinhoud van de belangrijkste tak van het geestelijke leven worden in de toekomst. Dat wij zo te zeggen gelijk bij aanvang mogen meewerken, daarom laten wij ons bijzondere bevrediging verstrekken.
Dit is wat we onszelf beloven op dit moment, nu we op het punt staan onze ruimte te vergroten. En als we ons houden aan wat we onszelf in de ware zin van het woord beloven, zal de ruimte wellicht vaak groter moeten worden gemaakt.
We kunnen dan iets anders associëren met ons lokale evenement, ook al zijn we nog een paar dagen verwijderd van die herdenkingsdag, die in het fysieke leven een sterfdag wordt genoemd, die wij als theosofen een verjaardag noemen. In de theosofische beweging wordt 8 mei ‘Witte Lotus dag’ genoemd omdat deze in het fysieke en materiële de sterfdag is, als sterfdag wordt gevierd voor en door de grondlegger van de theosofische beweging, Helena Petrovna Blavatsky. Op deze dag herdenken wij de persoonlijkheden. Welke de theosofische beweging hebben gesticht, basis hebben gegeven.
Deswege willen wij nog een poosje, zoals op een Witte Lotus dag, verenigd zijn met de beelden, van diegenen die de theosofische beweging hebben gesticht. Rudolf Steiner noemt stichters Helena Petrowna Blavatsky en Henry Steel Olcott, maar er is een derde persoon William Quan Judge.
Dan begint hij uit te wijden over Henry Olcott.
De start van de beweging was in 1875, dat Henry Olcott voorzitter is geweest.
Over de unieke persoonlijkheid, op de juiste plek.
Dit zal altijd moeten benadrukt en vooral nooit mogen worden vergeten.
Door de meest uiteenlopende kenmerken was hij zo volledig mogelijk.
Precies zoals het moet zijn als voorzitter/president dienstbaar voor zulk een vereniging.
Toen de Duitse Sectie bijna zeven jaar geleden werd opgericht, waren er veel stemmen buiten de Duitse Sectie in Duitsland die dit zeiden en deden:
Het komt erop neer dat door de theosofische vereniging in Adyar (India) te veel werd gedicteerd. Zelfs het woord tirannie werd gebruikt. Wij willen hier vrij van zijn. Er werden, wat je kan noemen, dochterverenigingen gesticht onder voorwendsels van het genoemde over Adyar.
De beste weerlegging voor de genoemde woorden van de dochterverenigingen is, Rudolf Steiner vertelt nu over het karakter van Henry Olcott. Want het was zo in zijn natuur, om de vrijheid van de persoonlijkheden van ieder van zijn werknemers op de plek die zijn innamen, volledig te begrijpen. Niemand begreep de vrije individualiteit van iedere persoonlijkheid om ze te respecteren en waarderen in hun plek en, bovenal, om ze te laten doen, zoals Henry Olcott dat deed. Tirannie was ongekend.
Maar degenen die niets wisten van deze absolute vrijheid die met de kracht van de natuur uit Olcotts karakter voortvloeide, konden erover meepraten.
Dat er helemaal geen centrale autoriteit nodig is, daar begrepen diegenen niets van, en mede niet wat het feitelijk betekent om een samenleving te stichten voor ongeveer gelijkende ideeën over de hele wereld op Aarde.
Dat wat vrij is, moet als het ware aan elkaar worden gekit om een geheel van vrije samenlevingen te creëren. Henry Olcott begreep dat op unieke manier.
En bovenal begreep hij het niet alleen door wat hij deed, maar door wat hij was. En Henry Olcott was, je kon het niet ontlopen.
Vooral toen ik hem voor het eerste ontmoette had ik de indruk, binnen in het theosofische gezelschap moet men Henry Olcott op de kunstzinnige manier observeren en overdenken. De kunstzinnige maatstaf, waarover ik eerder heb gesproken, kan ook hierop worden toegepast. Men kan eens aannemen, een marsbewoner is afgedaald en heeft Henry Olcott en de theosofische beweging bekeken. Ook wanneer deze afgedaalde niets afwist van kiezen/verkiezingen en wat voor statuten dan ook. Uit de hele manier waarop Olcott was, zou het diegene van Mars duidelijk zijn geweest dat hij de natuurlijke president van het gezelschap was. En dus had de theosofische vereniging werkelijk het geluk een voorbeeldige stichter (mede) te hebben in de vorm van Henry Olcott.
En het zou minder goed zijn voor de theosofische vereniging als er ooit een dag zou komen, dat wat als geest via Henry Olcott in deze stroom is gaan werken, dit niet meer zou stromen. Want dat de theosofen in de wereld vanzelfsprekend bij elkaar horen, moet zich in het uiterlijke documenteren.
Met nog enige woorden ter verduidelijking van bovengenoemde.
Rudolf Steiner vervolgt over de inhoud van de uiterlijke organisatie, dan treffen wij aan niet alleen een persoonlijkheid als Henry Olcott, het karakter, van deze ze wijsheidsvolle leiding, wiens geweldige takt, ritme en nog veel meer wij kunnen bewonderen, maar wij vinden in Helena Blavatsky een persoonlijkheid, die voor de wereldontwikkeling, een werkelijk wonder kan worden genoemd. Maar in feite enkel een wonder kan worden genoemd, zoals zij zelf heeft gezegd. Want wat is het unieke van een persoonlijkheid?
Dat ons in iemand tegemoet treedt, diegene die door eigen bekwaamheden, zeker nooit in de gelegenheid geweest zou zijn, een wereldaanschouwing van enige betekenis tot stand te brengen. Dat ons een persoonlijkheid tegemoet treedt, die door zichzelf zeker geen grote ideeën zou hebben, in de wereld zou kunnen brengen. Geen grote logica, geen grote intelligentie treedt ons tegemoet via Blavatsky. Het zou voor iedereen die via logica kijkt, gemakkelijk zijn om op elke pagina die zij heeft geschreven, een logische blunder te ontdekken en op dezelfde manier zou je heel gemakkelijk een gebrek aan intelligentie kunnen ontdekken.
Al dat, wat de mensen door het persoonlijke tot een bestemde grote macht maakt, mist deze vrouw. En toch heeft deze vrouw de wereld werken gegeven die tot de krachtigste dingen behoren die de afgelopen millennia aan de mensheid zijn gecommuniceerd. Mensen mogen erover denken wat zij willen.
Ze mogen namen aan haar geven en met gezonde kracht voor oordeel, kunnen ze onderzoeken, wat erin staat, dat wat is geschreven, onverschillig waar het vandaan komt. De tientallen geleerden zullen uiteraard niet in staat zijn een dergelijk onderzoek af te leggen; maar dat is niet het punt. Degenen echter, die in staat tot oordeel zijn, zullen het onderzoeken.
Dat zijn de geleerden niet. Oordeelsbekwaam is wat anders dan geleerdheid.
Men kan een vermaarde geleerde zijn, op menig gebied een reputatie hebben van wereldklasse en met betrekking tot oordeelkracht nog dommer dan een kind. Dat is volstrekt verenigbaar. Maar tot het begrijpen van de werken van Blavatsky behoort volstrekt oordeelskracht en wat het zonderlinge is, veel meer oordeelskracht, veel meer logica dan Blavatsky zelf heeft bezeten.
Dat heeft zij geweten en vandaar gezegd: Deze waarheden komen niet van mij. Deze werken komen van hogere individualiteiten, die achter beweging staan, die heden in de cultuur zal instromen. Laten we aannemen dat zij de waarheid heeft gesproken. Laten we aannemen dat er werkelijke een grote meester van wijsheid is en dat er harmonie van ondervindingen bestaat, die dit kunnen opwekken. Laten wij dit zo, dan is alles in principe zonder wonder te verklaren. Dat betekent dat grote, geweldige individualiteiten er zijn, erachter staan, en zij was het geschikte medium middel, om deze geheimen aan de wereld mede te delen. Dan kan hooguit iemand vragen: maar waarom dan Helena Blavatsky? Maar degene die dat vraagt, begrijpt de tijd niet.
Als iemand anders geschikt zou zijn geweest om een kanaal te vormen voor de woorden van de meesters van wijsheid en harmonie van gevoelens, zou iemand anders zijn gebruikt. Er worden nu wat andere namen genoemd, in die tijd bekend als spirituele mensen, dat deze kennelijk niet als de juiste personen hiervoor aangemerkt zijn geworden. Vandaar deze keuze.
(Mommsen, Taine, Du Bois Reymond en Haeckel)
Benodigd hiervoor was een grootse ziel en een toegewijd hart om op te nemen en door te geven om bij de mensheid naar binnen te laten stromen.
En dat was zij. Wanneer men dit aanneemt, is alles verklaarbaar.
Maar dan groeit de bewondering voor deze vrouw bij elke gedachte die je eraan geeft. Maar als er geen inzicht is, dan wordt er gezegd door mensen:
Er zijn geen meesters van wijsheid; Alles wat Blavatsky schreef moet dus door haar zijn uitgevonden. En nu begint er iets dat voelt als een molenrad in het hoofd dat zou rond kunnen gaan als je het logisch wilde ontrafelen.
Stel dat er wordt gezegd dat het niet waar is wat Blavatsky zei, dat meesters van wijsheid achter haar staan. Dan zou wat ze haar zouden hebben verteld niet waar zijn. Blavatsky zou dan alles zelf hebben uitgevonden, en wat in haar boeken staat zou betwistbaar zijn. Maar na deze overweging zou men deze werken opnieuw moeten onderzoeken.
Omdat de werken dingen bevatten die tot de grootste dingen in de mensheid behoren, die zelfs bij de grootste geleerden niet te vinden zijn, dit kan niet door haar zijn uitgevonden. Dat zal de wereld in moeten gaan zien, dag voor dag. Maar woorden zijn eigenlijk niet genoeg om te karakteriseren waar het over gaat als je niet wilt toegeven dat Blavatsky de waarheid sprak toen zij dat deed. En zei dat de dingen niet van haar kwamen.
Een wonder zou het zijn, eigenlijk alleen maar, wanneer iemand, niet zo intelligent, verfijningen overbrengt van allerlei leringen, om te verspreiden, waarvoor de slimste geesten van die tijd niet toereikend genoeg voor waren.
Maar wat Blavatsky zelf zei over de oorsprong van de theosofische beweging, spreekt voor zich. Dit alles zal waarschijnlijk onze waardering voor de grondleggers van de theosofische vereniging vergroten bij elke gedachte die we eraan schenken. Maar vooral: Wanneer zullen wij dat, wat Helena Blavatsky was, op zijn best gaan waarderen? Ze was wars van dogma’s.
Ze had alleen een groot hart voor wat haar geestelijk overkwam en zo is het in de wereld toegestroomd. Maar de bronnen die destijds werden aangeboord, sijpelden niet weg; ze stromen nog steeds vandaag. Rudolf Steiner zegt, dat iemand zijn Geest zondig maakt als diegene dogma’s maakt van wat zij heeft overgebracht. Degene met open geest, met een vrij en ruim hart wordt vereerd door wat er uit de spirituele werelden naar ons toestroomt.
Laten we het doen zoals zij het deed; Laten we ons niet afsluiten van wat het ons heeft nagelaten door er een dogma van te maken.
Het is de navolging van de daad, die in zo’n grootse stijl voor ons is neergezet.
Als ze vandaag met ons kon praten, zou ze zeggen: het zijn diegenen, waarbij ik mijn vreugde heb, die niet zweren bij mijn uitspraken, maar doen zoals ik heb gedaan, die luisteren maar de meester van de wijsheid en de samenklank van de gewaarwording. Maar degenen die mij ontkennen, die een eed doen op mijn letteren, ik heb het rad aan het rollen gebracht, er wordt gevaren met de vaartuigen die ik jullie heb gegeven.
De woorden die ik nu tot jullie heb gesproken, ik weet heel goed dat ze niet alleen maar geconstrueerd zijn, dat Blavatsky ze vandaag de dag ook daadwerkelijk tegen ons zou zeggen, als we ze konden horen!
En we vieren ‘Witte Lotus dag’ met een geest die Blavatsky waardig is, als we bedenken dat we de theosofische beweging willen laten groeien en vooruitgaan. Dat we dit niet willen laten verstarren, dat wij de theosofische samenleving willen beschouwen als een weefwerk voor spiritueel en occult leven. Dit is de grondtoon van onze eerbied voor de grote individualiteit die aan het beginpunt van onze beweging staat. Uiteindelijk is dit het gezichtspunt dat ons alleen maar verder kan leiden dan alles wat eng, nauw persoonlijk is. Het is moeilijker dan je gewoonlijk denkt om verder te gaan dan het eng persoonlijke. Er zijn mensen die bij elke gelegenheid de nadruk leggen op: Ik wil niets voor mezelf, alles alleen maar voor dienstbaarheid van de mensheid enzovoort. Het kunnen mensen zijn die het woord ‘ik’ gebruiken.
Als je er vijf minuten naar luistert of een brief van hen leest, noemen ze het woord ik, veel keer. Zelfs de nadruk dat je niets voor jezelf wilt, maar alleen voor de mensheid, heeft iets beangstigends. Omdat dit allemaal negatief is. Wat positief is, is de positieve houding ten opzichte van wat vanuit de spirituele wereld naar ons toestroomt en de gewillige acceptatie van wat vanuit de spirituele wereld naar ons toestroomt.
In dit opzicht was Blavatsky zo’n nobel voorbeeld, zo’n mooi, groot rolmodel, dat ze nooit aanspraak erop gemaakt heeft, dat wat ze zei, van haar zelf was.
Maar persoonlijk was ze natuurlijk zo gevorderd dat ze met al haar heftigheid en kracht opkwam voor wat haar was toevertrouwd.
Wees ervan overtuigd dat we in haar geest handelen als we de grenzen die zij zelf voor de theosofische beweging moest trekken, ver verleggen.
Ze had een open geest voor veel dingen die bepaalde grote oorspronkelijke culturen in het spirituele leven van de mensheid beïnvloedden.
We willen slechts één ding in gedachten houden, zoals ze herhaaldelijk heeft benadrukt, dat de oriëntalisten niets kunnen begrijpen van wat oosterse wijsheid betekent. De oriëntalisten konden zich dus niets bedenken bij de traditie: Boeddha zou zijn omgekomen door een overvloedige maaltijd, waaronder varkensvlees was. Er zijn zelfs oriëntalisten die niet verder kunnen gaan dan deze legende letterlijk nemen. Sommigen zeggen zelfs: Nou, de Boeddha was waarschijnlijk zijn hele leven vegetariër; Maar toen hij zich eenmaal liet meeslepen door het eten van vlees, pakte het gewoon slecht voor hem uit. Blavatsky heeft er terecht op gewezen dat deze traditie gebaseerd is op een belangrijke occulte waarheid, die je misschien kunt aanvoelen als je de woorden van de Bijbel gebruikt. “Men zal geen parels voor de zwijnen werpen”. In een bepaald opzicht had Boeddha zich te ver gewaagd, te veel van zijn tijd gegeven en daarmee karma teweeggebracht.
Dit wordt uitgedrukt door te zeggen: Hij kwam daardoor om wat tegenwerkte nadat hij de kralen (parels) naar beneden had gegooid.
Dat heeft Blavatsky op een prachtige manier uitgelegd.
En ze zegt dat iedere oosterse occultist dit weet. Ieder van ons, westerse occultisten, zal dit gemakkelijk toegeven. Er hoeft niets te worden ontkend waar ze “ja” op heeft gezegd. Maar als ze tegelijkertijd spreekt over de ‘Apocalyps’ en de auteur ervan en zegt dat dit iets is wat een fanaticus achteraf zou hebben geschreven en vraagt, omdat er wordt gezegd dat de Apocalyps op Patmos met bliksem en donder tot stand kwam.
Rudolf Steiner: Heeft iemand ooit gehoord, dat men een boek schrijft bij bliksem en donder en dit bijzonder inspirerend is?
Dus hier zijn we op een punt aangekomen waarop we ruim van hart moeten zeggen. Natuurlijk kon ze het nog niet weten; maar iedere westerse occultist weet wat het betekent als het wordt gezegd, Johannes ontving de Apocalyps met donder en bliksem op Patmos.
Maar wat zou Blavatsky nu zeggen tegen degenen die vandaag wilden beweren wat zij zelf enige tijd geleden zei, namelijk: niemand zou kunnen geloven dat een boek onder de bliksem en donder geschreven zou worden; als je je aan de letters houdt. Rudolf Steiner zegt dan, zoals zij het gezegd zou hebben: Oh, geen enkele flard, waas van mijn geest heb jij.
Dan zei ze tegen allen, wat onvolkomen bij haar was en doen jullie het dan beter. Dat is handelen op haar manier. Voortbordurend op haar spirit.
Want niet daardoor vieren wij iets in de ware zin van het woord, dat wat de betreffende persoon heeft bereikt, met terugblik overzien en als het ware balsemen. Iedereen die occultist is, is geen fan van jubilea, omdat ze niet alleen kijken naar wat er is gebeurd, de occultist is veeleer de vriend van vieringen van het leven, waarbij men niet terugkijkt, maar vooruitblikt.
Blavatsky’s geest spoort ons aan om altijd vooruit te kijken naar nieuw te scheppen en het verleden als uitnodiging hiertoe, mede naar -nieuw werk- uit te zien. Op deze manier doen wij het goed met Witte Lotus dag, met het juiste gevoel. Zoals wij in haar geest leven, leeft zij in ons. Balsemen heeft geen betekenis. Haar geest is in andere sferen, wij moeten haar de gelegenheid geven, om één met ons te zijn, in wat wij aanvoelen, dat wat onze tak doorleeft en doorweeft. Maar zij kan er enkel in, wanneer wij levendig voelen, niet door herinnering, niet via wat zogezegd in de balsem zit.
Wanneer onze zielen vol levenskracht in de toekomst blikken, en zich verheffen, als het ware hoger gaan vliegen of varen, tot de concretere beelden, als die van de bevrijdende geest die vanuit de spirituele duif naar ons kijkt, er één is. Dan zijn de momenten gekomen, waar onze gevoelens op zo’n manier door de ruimte zullen vibreren dat onze geliefde Blavatsky bij ons kan zijn in haar huidige bestaansvorm. Dan verblijft ze graag bij ons; en dan hebben we haar zoals ze onder ons wil leven. Omdat ze de theosofie nooit als een dood kunstproduct heeft willen beschouwen, maar eerder als een levend organisme. Dit is het tweede dat we onszelf vandaag beloven, op onze “Witte Lotus dag”. In de theosofie moeten we altijd niets doods cultiveren, niets dogmatisch, niets dat kan worden gebalsemd, maar iets levends waarvan we weten dat het ons elke dag een beetje verder zal brengen.
Ja, waarachtig, hoe meer avonden we in deze ruimte kunnen doorbrengen, die ons een beetje verder brengen in onze spirituele ervaringen en die ons een beetje dichter bij ons grote ideaal brengen, hoe beter het voor ons is in deze ruimte, waar wij nu voor de eerste maal bijeen zijn.
In deze geest, met dit soort spirit, willen wij verenigd zijn op deze nieuwe plek van werken, creëren, gewaarworden, voelen en leven.
Onderstaand is door mij willekeurig verkozen uit de opmerkingen, aantekeningen, door de uitgever erbij geplaats met nummers.
Twee vertalingen van een deel van het Theosophische congres in 1907
Gepubliceerd in het tijdschrift Luzifer-Gnosis Nr. 34
Tot de fysieke organen en uitdrukkingsvormen van de mens behoren, zijn er organen, in hun huidige vorm, die de omlaaggaande ontwikkelingsstadia van eerdere vormen vertegenwoordigen…andere organen vertonen beginstadia van ontwikkeling.
Iedere ontwikkeling verloopt in cycli, eerst in dalende richting van spiritueel/geestelijk naar binnen de stoffelijkheid, om vervolgens in stijgende richting terug te keren van het stoffelijke naar het geestelijke/spirituele.
In een voordracht gehouden in Berlijn op 27 januari 1908 (GA 102) is het als volgt:
Ja, er zijn nu bepaalde krachten die in en uit mensen bewegen, krachten die neerdalen en krachten die opstijgen. Voor elk van deze krachten komt er een moment waarop ze transformeren van dalende naar opstijgende krachten. Alle krachten die stijgende krachten worden, dalen eerst. In mensen verkrijgen ze de kracht om te stijgen. (38)
Zegel;
Het zevende zegel is het zegel van het Mysterie van de Graal.
In 1910, drie jaar na het congres in München, verschijnt het boek ‘de Wetenschap van de Geheimen van de Ziel’. In Hoofdstuk 4 geeft Rudolf Steiner de volgende beschrijving van het Graal symbool. -Men kan het -verborgen weten-, welke vanaf deze kant [de instroom van inzicht voor bewustzijn, het nieuwetijdse bovenzinnelijke} die zogezegd vat krijgt op de mensheid, en dit zal steeds meer aangegrepen worden, wij zullen dit noemen, een symbool van de kennis van de Graal. Waar dit symbool over gaat, zoals wordt gegeven in het verhaal en de legende, de diepere betekenis beter gaat worden begrepen, zal men namelijk vinden, dat het betekenisvol het wezen van dat verzinnelijkt, wat boven het inzicht/erkenning/besef van de nieuwe inwijding, met in het midden het geheim van Christus, is genoemd.
De kennis van de Graal leidt mensen naar de weg naar de bovenzinnelijke werelden.
In het genoemde boek zijn deze werelden in de eerdere hoofdstukken beschreven.
In de mate dat de ontwikkeling van de mensheid de kennis van de Graal zal absorberen, kan de impuls die door de Christusgebeurtenis wordt gegeven, steeds belangrijker worden. De uiterlijke kant van de Christelijke ontwikkeling zal zich steeds meer aansluiten, vergezeld gaan van de innerlijke kant.
Wat via imaginatie, inspiratie, intuïtie, over de hogere werelden in verbinding met Christus Mysterie kan worden erkend, zal steeds meer doordringen tot de voorstellingswereld, het gevoels- en wilsleven van de mensen.
Het verborgen weten van de Graal zal openbaar worden; het zal als innerlijke kracht de levensuitingen van de mens steeds meer doordringen. (39)
Van een andere voordracht, op een andere datum en een ander onderwerp, maar hetzelfde congres te München, het volgende;
Planetenontwikkeling en mensheidsontwikkeling.
Tweede congres, voordracht München, 20 mei 1907.
Definitie van de grondslag waarom dit lichaam, het astrale lichaam wordt genoemd…, welke Paracelsus heeft gegeven.
Het is niet geheel duidelijk hoe Rudolf Steiner dit bedoelde m.b.t. Paracelsus.
De sterrengeest en het sterrenlichaam, dat betreft zulk een magneet en magnetische natuur in de mens en is de geboren geest van gesternte, zoals de voortekenen aangeven en zulke geest en sterrenlichaam is verenigd met gesternte.
Laten we eerst de magnetische kracht van het sterrenlichaam in het elementaire lichaam van de mens toetsen. Dit sterrenlichaam is jegens het elementaire aardse lichaam van de mensen, een geest en doorleeft of volbrengt ook geestelijke activiteiten.
Dan hoe de aardse magneet met het lichaam een geest is en er wordt zogezegd getrokken, ook wordt er getrokken door lijf en geest van het sterrenlichaam en de gerelateerde geest in de mensen. Dit betreft microkosmische magneten.
Het sterrenlichaam en geest voert aantrekkingskracht uit met de kracht van het gesternte. Rudolf Steiner noemt als voorbeeld, mensen die zogezegd sterk reageren op de nieuwe maan en zoals de maan er is. Daar is de drijfveer dat wat tot de sterren behoort als levensgeest en is, zo door de magnetische kracht van wat aangeboren is als sterrenlichaam en geest, dat trekt elkaar aan, heeft een eigenschap, een aard en relatie, dat het voorafgaande van wat de maan is als macrokosmos, in de mens wordt bemerkt, ten tijde van de nieuwe maan periode, (in mijn woorden) -degene die zogezegd nogal reageert op de maanstanden- en wat verwarde taal kan spreken, dat is merkbaarheid van het handige van eigenschappen en gemeenschappen van zulke magnetische krachten.
Zoals de geest en het sterrenlichaam van de mens heeft met het gesternte. En terecht merkt men, de maan groot en ver, een spiegel is en lichaam, waarin het sterren-geestlichaam en het magnetische van de mensen in de slaap kijkt en neemt dat van de droom, als dit voorkomt in de slaap, en wordt het gered. (54)
Symbool en Teken als werkingen van de chaos
Voordracht te Berlijn, 19 oktober 1907
Wat is tenslotte die gapende afgrond van de Noors-Germaans Sage ‘Ginnungagap’… anders dan de chaos? In het Völuspálied (Visioen van de Zieneres) van de oudere Edda wordt genoemd:
Eens was er het oudere, daar leefde Ymir
Er was geen zand en geen zee, geen zoute golven
Noch Aarde noch Hemel werd gevonden
Gapende afgrond en nergens gras
In de derde strofe herinnert de Zieneres zich de donkere oerruimte Ginnungagap, waar de Griekse chaos aan beantwoordt, overeenkomstig is, zoals de Germaanse buitenzee met Oceanus. Wat ze gemeen hebben is de afwezigheid van de vormen en kleuren van de wereld van vandaag. Toch draagt de Ginnungagap volgens de traditie van Snorri, trekjes van de Zweedse en Noorse bergnatuur. (Gylfaginning hoofdstuk4:5)
‘Het is een immense kloof met rotsachtige helling’, de eeuwenoude oerkoe Audhumla, lokt de stamvader van de Asen eruit, deze heet Buri. Een God geboren uit de Aarde, zoals Twisko waarover de romein Tacitus verslag doet. Zoals Twisko had Buri een zoon (Borr, -zoon- Mannus -mens-, en deze had weer drie zonen, dat zijn Odin en zijn broers Wili en We.
Deze zonen van Borr doden de reus Ymir, dit is de eerste vijandschap tussen Goden en Reuzen, deze machten die sindsdien ruzie hebben gemaakt.
Omdat de Asen als nieuwe aankomelingen in de Heerschap van de Oudere wezens ingrijpen, de geweldige Ymir verslaan, met zijn lichaamsdelen de wereld hebben gebouwd, en daarmee de oer ruimte voor zich hebben gewonnen, zodat dit als het ware als toneel van hun scheppingsdaad, volgens hen, heet Ginnungagap, de afgrond van Ginnungar, dat betekent van de Goden. Dat is de reden waarom de reuzen wraak zoeken en van het werk van de Asen willen vernietigen, aan het einde der tijden zullen ze dit doel bereiken.
(Zie de Edda via Karl Simrock, uitgegeven door prof. D. Neckel, Berlijn 1977, pagina 36.) (79)
En uit dezelfde voordracht het volgende citaat:
Het begint met een uitspraak in het Latijn: (Gedeelte)
halitum illum gas voeavi, non longe a chao veterum secretum.
Rudolf Steiner legt uit, dat betekent:
Iedere adem heb Ik ‚gas’ genoemd; het is niet veraf als onderscheid van de Chaos van de Ouden.
Volledige Latijnse citaat komt uit: Ortus Medicinae, editie 1652.
Verum quia aqua in vaporem, per frigus delata, alterius sortis, quam vapor, per calorem suscitatus; ideo paradox licentia, in nominis
egestate, halitum illum gas voeavi, non longe a chao veterum secretum.
Google vertaling, Aula Latijns-Nederlands woordenboek, Universiteitsbibliotheek Basel:
Het is waar dat water dat door kou in dampvorm wordt gebracht, een ander lot heeft dan water dat door hitte wordt verdampt; daarom wenste ik, met toestemming van de paradox, bij gebrek aan een naam, en een naam nodig hebbende, verlangende, is de vrijheid genomen, om iedere adem ‘gas’ te benoemen, niet veraf van het geheim van de oude chaos.
Substantie in de vorm van lucht. Gas is een ent van het woord chaos.
In het Duits wordt het een watergeest genoemd.
(Uit: Aufgang der Artzneykunst, Sulzbach 1683, S. 108, Basler Universitätsbibliothek.) (83)
Dank voor lezen.
Namens al degenen aan beide zijden van het leven waardoor dit tot stand is gekomen.
Dank en liefde als een mantel van het weefwerk en het golven van de energieën, gebruik het naar beste kundigheid als mens op Aarde en als kind van de Scheppingen waar gij mede present bent.
Geplaatst op de website 17 november 2023.
Voor website bewerkt door Anja, alom support van Michael.
En je doet het nooit alleen en daarvoor:
Dankbaarheid in grote omvang omringd door Liefde.
Voor gebruik van materiaal van deze website, lees de pagina “overige”.
Informatie:
Geen claim op rechten tekst.
De afbeelding voor de Gouden Legende is via Freepik.
De veertjes, afbeelding voor Zweigraumes www.tjelpanja-art-spiritual.com
De onderste afbeelding is via FreeImages